67
Omdat een beschermdiode in de laadstroomkring van de zender geïntegreerd is, kunnen geen laders gebruikt wor-
den die de laadstroom kort onderbreken om de actuele accuspanning te meten. In dit geval dienen de accu´c voor het
opladen uit de zender te worden genomen.
Om beschadigingen van de interne geleiders en aansluitingen te voorkomen, dient u geen snelladers te gebruiken.
De max. laadstroom mag 500 mA niet overschrijden.
Let op!
U mag de oplader alleen aansluiten als er accu´s (1,2V/cel) in de zender zijn geplaatst. Probeer nooit om
batterijen (1,5V/cel) met een oplader weer op te laden.
c) Zender inschakelen
Als er nieuwe batterijen geplaatst werden, schakelt u voor
testdoeleinden de zender in met behulp van de
functieschakelaar (zie afb. 2, positie 10).
Schuif daartoe de bedienknop van rechts (OFF = uit) naar
links (ON = aan)
De rode LED voor de bedrijfscontrole (zie ook afb. 2, pos.
13) licht op en toont u de schakeltoestand van de zender.
De groene LED voor de onderspanningsweergave (zie afb.
2, positie 7) geeft aan dat de stroomvoorziening van de
zender voldoende is.
Als de stroomvoorziening onder de 9 V valt, begint de groene LED voor de onderspanningsweergave te
knipperen. In dit geval dient u het gebruik van uw model zo snel mogelijk te stoppen. Als u de zender wilt
blijven gebruiken, dienen de accu´s opnieuw te worden opgeladen of nieuwe batterijen te worden geplaatst.
Om het memory-effect bij NiCd-accu's te voorkomen dient u het laadapparaat pas aan te sluiten wanneer
de accu's geheel ontladen zijn.
Nadat u de correcte werking van de zender heeft gecontroleerd, schakelt u deze opnieuw uit.
Afb. 6