77
9. Instelmogelijkheden op het voertuig
a) Wielvlucht instellen
De wielvlucht kenmerkt de hoek van de wielen t.o.v. de verticale as.
Negatieve wielvlucht
Positieve wielvlucht
(bovenzijde wielen wijst naar binnen)
(bovenzijde wielen wijst naar buiten)
De instelling van de wielen op de beide afbeeldingen boven is overdreven weergegeven, om het verschil
tussen negatieve en positieve wielvlucht aan te geven.
Voor de afstelling van het modelvoertuig mogen deze extreme instellingen niet worden overgenomen! Dit
leidt niet enkel tot een oncontroleerbaar rijgedrag, maar ook tot een zeer snelle slijtage van de binnen- of
buitenkant van de banden!
• Negatieve wielvlucht aan de voorwielen verhoogt de dwarsstabiliteit van de wielen in bochten, de besturing reageert
directer, de stuurkrachten worden kleiner. Tegelijkertijd wordt het wiel in de asrichting op de fusee gedrukt. Daarmee
wordt de axiale lagerspeling uitgeschakeld, het rijgedrag wordt rustiger.
• Negatieve wielvlucht aan de achterwielen vermindert de neiging van de achterkant van het voertuig om in bochten
te oversturen.
• Positieve wielvlucht daarentegen vermindert de zijdelingse houdkracht van de banden; ze mag niet worden ge-
bruikt.
Wielvlucht aan de vooras (A) en achteras (B) instellen:
Om de wielvlucht te wijzigen moet de bovenste wieldraagarm
aan de vooras (A) of achteras (B) worden losgeklikt. Gebruik
hierbij geen geweld!
Vervolgens kunnen de beide kunststof ogen tegen elkaar wor-
den gedraaid.
In de demperbrug bevinden zich nog verschillende uithang-
punten voor de bovenste draagarm. Bij het in- en uitvederen
van het wiel verandert de wielvlucht zich afhankelijk van de
montagepositie (vb. meer wielvlucht bij het inveren van het wiel).
De fabrikant heeft hier al de optimale positie geselecteerd, deze
mag niet worden gewijzigd.
A
B