71
13. Controleren van de stuur- en rijdfunctie
Sluit nu de in uw model gebruikte servo's resp. rijregelaars en de stroomvoorziening aan op de ontvanger.
Opdat het model bij de controle van de stuur- en rijdfunctie niet ongewild begint te rijden, zet u het model
met het chassis op een geschikte ondergrond (vb. houtblok). De wielen moeten vrij kunnen draaien.
a) Controleren van de stuurfunctie
Stel de beide trimregelaar voor de rijd- en stuurfunctie (zie afb. 2, pos. 11 en 12) in de middelste positie. U draait de
Dual Rate-regelaar voor de stuurfunctie (zie afb. 8, pos. 9) tegen de richting van de wijzers van de klok tot aan de
aanslag.
Schakel daarna eerst de zender in en vervolgens
de ontvanger. Als u alles juist hebt aangesloten,
moet de besturing van het model reageren op de
draaibewegingen van het stuurwiel (zie afb. 1, pos.
2).
Wanneer het stuurwiel zich in de middelste positie
bevindt, moeten de wielen van het model recht
zijn gericht.
Als de wielen schuin staan, hoewel het stuurwiel
zich in de middelste stand bevindt, dan laat u de
hendel aan de servo los en schroeft u hem een
"tand" verder opnieuw vast.
Wanneer u naar links draait, moeten de wielen
naar links inslaan (zie afb. 12, schets A). Wanneer
u naar rechts draait, moeten de wielen naar rechts
inslaan (zie afb. 12, schets B).
Als de wielen precies tegen de in afb. 12 getoonde richting inslaan, dan kunt u met behulp van de reverse-schakelaar
voor de stuurfunctie (zie afb. 2, pos. 14) de werkrichting van het stuurwiel en daarmee de draairichting van de stuurservo's
omschakelen.
Belangrijk!
Stel de stuurstangen op uw model zodanig af dat u naar links en rechts de volle stuuruitslag heeft, zonder
dat daarbij de besturing mechanisch wordt aangeslagen of begrensd. De trimregelaar voor de stuurfunctie
(zie afb. 2, positie 12) moet hierbij in de middenpositie staan.
Zo heeft u later de mogelijkheid het model na te trimmen als dit bij het rechtdoor rijden naar links of rechts
trekt.
Afb. 12