6 ONDERHOUD EN AFSTELLING
NL-26
6.6
STALLING ________________________________________________________________
Smeer de tractor en was hem vervolgens grondig. Repa-
reer en lak beschadigd of onbedekt metaal. Inspecteer de
tractor, zet alle bevestigingsonderdelen vast, vervang ver-
sleten of beschadigde onderdelen.
Maak de banden grondig schoon en stal de tractor zoda-
nig dat de banden niet belast worden. Als de tractor niet
op kriksteunen staat, moeten de banden regelmatig wor-
den gecontroleerd en zo nodig opgepompt.
Houd de machine en alle accessoires tijdens de stalling
schoon, droog en beschermd tegen de weersomstandig-
heden.
Tijdens de stalling moeten de accu's worden onderhou-
den om te voorkomen dat ze ontladen. Zie hoofdstuk 5.10
Na de stalling
Controleer de elektrolyt (hoofdstuk 5.4), reinig de accu's
en laad ze op. Controleer of de banden de juiste spanning
hebben.
6.7
PARKEER-/BEDRIJFSREM __________________________________________________
Inspecteer de remvoering:
wanneer de wielen worden verwijderd,
als de tractor op hellingen kruipt terwijl de parkeerrem
is ingeschakeld,
als de remweg duidelijk langer is geworden.
De remmen van deze tractor worden automatisch afge-
steld. Om ze af te stellen, schakelt u de rem in terwijl de
tractor achteruit rijdt. Als de remvoering er goed uitziet
maar de remmen niet automatisch kunnen worden afge-
steld, kan het nodig zijn de remkabel bij te stellen. Als de
voeringen of remtrommels er versleten uitzien, moeten ze
door een ervaren servicemonteur worden vervangen.
De remkabel afstellen:
1.
Breng de tractor omhoog en steun de as met behulp
van kriksteunen of blokken zodat de achterwielen iets
boven de grond staan. Blokkeer het voorwiel zodat de
machine niet kan wegrollen.
2.
Maak de motorkap open en verwijder de accuhouder
om bij de remtrekker (A) te kunnen.
3.
Draai de tegenmoer (B) terug.
4.
Met het rempedaal helemaal omhoog
(uitgeschakeld), draait u de afstelmoer (C) aan en
draait u de wielen langzaam met de hand tot u voelt
dat de remmen worden ingeschakeld en de wielen
vastlopen.
5.
Draai de afstelmoer enigszins terug tot de wielen
weer vrij draaien.
6.
Draai de tegenmoer aan om de afstelling te
vergrendelen.
7.
Controleer of stoppen (D) zich op hun plaats in de
sleuven in de beugel van de compensator bevinden.
Rijd met de tractor over een vlak, open terrein en contro-
leer of de remmen goed werken voordat de machine weer
in gebruik wordt genomen. Controleer of de parkeerrem
goed werkt en voorkomt dat de tractor een helling afrijdt.
Figuur 6A
A
B
C
D
TR013