101
4.1
Accessoires aansluiten
Combinaties van accessoires die niet in deze gebruiksaanwijzing worden
vermeld, mogen uitsluitend worden gebruikt als ze uitdrukkelijk voor de
beoogde toepassing bestemd zijn. De vermogenskenmerken en veilig-
heidsaspecten mogen daarbij niet nadelig worden beïnvloed.
Alle apparaten die zijn aangesloten op de interfaces, moeten aantoonbaar
voldoen aan de betreffende IEC normen (bijv. IEC 60950 voor dataverwer-
kingsapparatuur, IEC/DIN EN 60601-1 voor elektromedische apparatuur).
Alle configuraties moeten voldoen aan de systeemnorm IEC/
DIN EN 60601-1-1. De persoon die de apparatuur aansluit is verantwoor-
delijk voor de configuratie en dient ervoor te zorgen dat wordt voldaan
aan de systeemnorm IEC/DIN EN 60601-1-1 of equivalente nationale nor-
men.
►
Wanneer u vragen daarover hebt, kunt u contact opnemen met uw
Aesculap partner of Aesculap klantenservice.
4.2
De juiste spanning instellen
De spanning van stroomnet moet overeenkomen met de spanning die
wordt aangegeven op het achterpaneel van het apparaat.
4.3
Voedingsnet aansluiten
►
Sluit de stroomkabel aan op de stroomaansluiting
25
van de
camerabesturingseenheid
10
.
►
Sluit de stekker van de stroomkabel aan op het stroomnetwerk van het
gebouw.
►
Sluit de equipotentiaalkabel aan op de equipotentiaalaansluiting
26
van de camerabesturingseenheid.
►
Sluit de stekker van de equipotentiaalkabel aan op de equipotentiaal-
aansluiting van het netwerk van het gebouw.
►
Als u de camera van het stroomnet wilt afkoppelen, trekt u de stroom-
kabel uit de aansluiting op het stroomnet
25
.
4.4
De videokabel aansluiten
►
Sluit de videokabel aan op het achterpaneel van de camera en de moni-
tor van het documentatiesysteem enz. Afhankelijk van de keuze van
monitor en documentatiecentrum, gebruikt u de volgende camera-uit-
gangen:
HD-monitor (High Definition):
■
DVI-D voor digitale HD 1080p-kwaliteit (aanbevolen)
– of -
■
HD-SDI voor digitale HD 1080i-kwaliteit
– of -
■
S-Video voor analoge SD-kwaliteit
5.
Werken met de Full HD camera
5.1
Opstellen
►
Plaats de camera zo dicht mogelijk bij de patiënt zodat de camerakabel
van 4 m volledig kan worden benut.
►
Sluit de cameraplug
9
aan op camera-ingang
17
op het voorpaneel
van de camerabesturingseenheid
10
.
5.2
Functionele test
►
Controleer de camerabesturingseenheid
10
en camerakop
6
op
externe schade en tekenen van geweld of andere gewelddadige deu-
ken.
►
Controleer dat de camerakabel
5
niet kapot, geknikt of gedraaid is.
►
Druk op de druktoets
19
, om het camerasysteem in te schakelen.
De huidige camera-instellingen worden op de monitor weergegeven:
AESCULAP Full HD 3 Chip camera
MODUS (huidige modus)
WITBALANS INSTELLEN
►
Zorg ervoor dat het voorvenster van de camerakop
6
volkomen schoon
is. Reinig indien nodig het venster met isopropyl-alcohol (70 %).
►
Controleer, indien van toepassing, of de zoomring zonder weerstand
draait.
►
Zorg ervoor dat de scherpstelring vrij kan draaien zonder vast te blijven
steken.
►
Lijn de camerakop
6
uit met een object in de ruimte, stel de camera
scherp en controleer of de beeldkwaliteit goed is.
►
Om te stoppen met het gebruik van het Full HD camerasysteem drukt
u op druktoets
19
.
WAARSCHUWING
Kans op verwonding en/of productstoringen als
gevolg van onjuiste bediening van het medisch
elektrisch systeem!
►
Volg de gebruiksaanwijzing van alle medische
apparaten.
WAARSCHUWING
Gevaar voor elektrische schokken!
►
Sluit het apparaat uitsluitend aan op een
stroomnet met randaarde.
WAARSCHUWING
Kans op letsel en/of slecht functioneren!
►
Controleer voor elk gebruik de werking van de
camera.