ONDERHOUD EN AFSTELLING 6
NL-25
6.3
BANDEN _________________________________________________________________
Houd de banden op de juiste spanning zodat ze lang mee-
gaan en de juiste tractie behouden. De spanning moet
worden gecontroleerd wanneer de banden koel zijn.
Inspecteer het bandenprofiel op slijtage. Controleer de
spanning met een nauwkeurige lagedrukbandenspan-
ningsmeter
Handhaaf een bandenspanning tussen 69-83 kPa - (10-
12 psi).
Wielophanging
1.
Verwijder vuil, smeervet en olie van de schroefdraad
van de bouten. De schroefdraad niet smeren.
2.
Plaats het wiel op de naaf en kijk goed om u ervan te
overtuigen dat het montagevlak van het wiel en dat
van de naaf of remtrommel volledig contact maken.
3.
Breng alle wielbouten aan maar draai ze niet vast.
4.
Draai de bovenste moer met de hand aan; draai het
wiel vervolgens zodat de tegenoverliggende moer
bovenaan staat en draai deze met de hand aan. Draai
de overige moeren met de hand aan in kruiselingse
volgorde; draai altijd de moer bovenaan vast. Voltooi
de montage van het wiel door de moeren met een
torsiesleutel aan te draaien tot 88-115 Nm.
6.4
VERZORGEN EN REINIGEN _________________________________________________
1.
Maak de tractor en werktuigen steeds na gebruik
schoon. Houd de machine schoon.
2.
Reinig alle kunststoffen of rubberen sierstrippen met
zacht zeepsop of gebruik in de handel verkrijgbare
reinigingsmiddelen voor vinyl/rubber.
3.
Repareer beschadigde metalen oppervlakken en
gebruik Jacobsen retoucheerlak. Zet het voertuig in
de was om de verf optimaal te beschermen.
6.5
ELEKTRISCH SYSTEEM ____________________________________________________
1.
Controleer het bestuurdersnoodsysteem (hoofdstuk
4.2) en de zekeringen regelmatig.
2.
Indien het bestuurdersnoodsysteem niet goed werkt
of het probleem niet verholpen kan worden, dient u
contact op te nemen met een erkende Jacobsen
distributeur.
3.
Zorg dat alle klemmen en aansluitingen schoon zijn
en goed vastzitten.
4.
Houd de bedrading en alle afzonderlijke kabels uit de
buurt van bewegende onderdelen om schade te
voorkomen.
5.
Laad de accu's dagelijks op en controleer ze. Zie
hoofdstuk 5 voor accu-onderhoud
WAARSCHUWING
Zorg dat de tractor op een stevige, horizontale
ondergrond is geparkeerd. Werk nooit aan een tractor
die alleen door de krik wordt ondersteund. Gebruik
altijd kriksteunen.
Als alleen de voor- of achterkant van de tractor
omhoog staat, moeten er blokken worden geplaatst
voor en achter de wielen die niet omhoog staan.
!
!
OPGELET:
Probeer NOOIT een band op een
velg aan te brengen als u niet de juiste training,
gereedschappen en ervaring hebt. Indien de band
verkeerd wordt aangebracht, kan dit een explosie
tot gevolg hebben, hetgeen ernstig letsel met zich
mee kan brengen.
!
OPGELET:
Gebruik geen hogedrukspuit of
-stoom. Spuit nooit rechtstreeks water op het
bedieningspaneel of op elektrische onderdelen,
lagerhuizen en afdichtingen. Verwijder zand en
vuil op deze plaatsen met behulp van perslucht.
!
WAARSCHUWING
Voordat u het elektrische systeem gaat inspecteren of
eraa n gaat wer ken , moet u altijd de stroom
uitschakelen, de contactsleutel verwijderen en de
accuconnector loskoppelen.
Gebruik de machine NOOIT als het bestuurdersnood-
systeem uitgeschakeld is of niet naar behoren werkt.
!
!