
3
NL
Schakel het contact van het voertuig uit voordat u de startkabels aansluit.
Opgelet: de kabels van 16 mm2 kunnen niet worden gebruikt om een dieselmotor te starten!
VOOR GEBRUIK
Als uw voertuig nog onder garantie is dan kunt u via het gratis telefoonnummer van de fabrikant
onmiddellijke assistentie vragen.
Raadpleeg de onderhoudshandleiding van het voertuig, hierin vindt u de locatie van de batterij van
het voertuig.
WAARSCHUWING
1. Deze startkabels van het type 16/25/35 mm² zijn gehomologeerd voor benzinemotoren met een
cilinderinhoud van max. 2,5/5,5/7 liter*) en dieselmotoren* met een cilinderinhoud van 3/4 liter
(kabels van 25/35 mm²)
2. De capaciteit van de batterij (bijv. 45 Ah) mag zeker niet minder zijn dan de capaciteit van de lege
startbatterij.
3. Loodbatterijen bevatten zwavelzuur!
4. Alleen batterijen met dezelfde nominale spanning (bv. 12 V) mogen met startkabels worden
verbonden.
5. Vermijd elk contact van vloeistoffen met de ogen, huid en kleding. In geval van contact, spoelen
met water. In geval van contact met de ogen, overvloedig spoelen met water en onmiddellijk een
arts raadplegen!
6. Het verkeerd aansluiten van de kabels kan een explosie veroorzaken, wees voorzichtig!
7. Hou de batterijen verwijderd van elke mogelijke bron van vonken of vuur (bv. open vuur,
brandende sigaren of sigaretten of elektrische vonken) vanwege ontploffingsgevaar.
8. Gebruik een veiligheidsbril en handschoenen!
9. De carrosserieën van de twee voertuigen mogen elkaar niet raken!
10. Niet over de startbatterij heen leunen (risico op chemische brandwonden). Het elektrolyt van de
ontladen startbatterij blijft in vloeibare toestand, zelfs bij lage temperaturen.
11. Verwijder de batterijdoppen (tenzij deze ‘onderhoudsvrij’ zijn) en controleer het vloeistofniveau
voordat u begint. Vul indien nodig bij met gedestilleerd/gedemineraliseerd water. Probeer niet te
starten als de vloeistof bevroren is!
12. Tijdens het starten met behulp van de startkabels mag de ontladen batterij in geen geval zijn
losgekoppeld van het bijbehorende boordnetwerk.
13. Controleer of bij beide voertuigen het contact is uitgeschakeld (geen stroom) voordat u de
startkabels verbindt. De handremmen moeten zijn ingeschakeld. Voor handgeschakelde
versnellingsbakken zet u de versnellingshendel in de neutrale stand, voor automatische
versnellingsbakken zet u de versnellingshendel in de stand ‘P’.
14. Zorg ervoor dat de startkabels zo worden gelegd dat ze niet tussen bewegende motoronderdelen
kunnen klemraken.
STARTKABELS AANSLUITEN EN LOSKOPPELEN
a) Aansluiting
Sluit eerst de rode (+) kabelklem aan op de pluspool van de ontladen batterij (zie afbeelding A.1,
positie 1) en sluit vervolgens de andere rode klem aan op de pluspool van de opgeladen batterij
(hulpbatterij) (zie afbeelding A.1, positie 2). Verbind vervolgens de zwarte kabelklem (-) met de
negatieve pool van de opgeladen batterij (hulpbatterij) (zie afbeelding A.1, positie 3) en sluit
vervolgens de andere zwarte klem rechtstreeks aan op de massa van het voertuig waarvan de
batterij is ontladen, bijvoorbeeld naar de aardingsstrip of een metalen onderdeel dat is verbonden
met het motorblok (zie afbeelding A.1, positie 4), zo ver mogelijk weg van de startbatterij om
ontsteking van waterstofgas dat zich rond de ontladen batterij zou kunnen hebben gevormd te
voorkomen.