Voor
midden- en hogetoonluidsprekers
plaatst u
de schakelaar in de stand HP. In de bijbehorende
kanalen is het hoogdoorlaatfilter ingeschakeld: de
lage frequenties worden hierdoor onderdrukt. Stel
de scheidingsfrequentie eerst grof in met de rege-
laar HP (8).*
Voor
basluidsprekers
of een
subwoofer
schuift u
de schakelaar in de stand LP. In de bijbehorende
kanalen is het laagdoorlaatfilter ingeschakeld: de
middelste en hoge frequenties worden onderdrukt.
Stel de scheidingsfrequentie eerst grof in met de
regelaar LP (5).*
Met de regelaar HP (8) stelt u de onderste zend-
frequentie van de luidsprekers in. De luidsprekers
worden op deze manier door het filter tegen zeer
lage frequenties beschermd.
7.2 Niveau en basversterking instellen
1) Voor de basisinstelling draait u de beide rege-
laars GAIN (9) en de beide regelaars BASS EQ
(3) eerst volledig naar links in de stand “6 V” resp.
“0 dB”. Wanneer de bijgeleverde afstandsbedie-
ning (13) is aangesloten, draait u de regelaar
LEVEL ervan tot tegen de rechter aanslag
(stand +).
2) Schakel de auto-installatie volledig in. De groene
POWER-LED (1) licht op.
3) Stel de signaalbron, b.v. de autoradio, in op maxi-
maal, niet vervormend geluidsvolume.
4) Draai de regelaars GAIN zo ver mogelijk open,
zonder dat er vervormingen optreden. (De bo
-
venste regelaar dient voor het instellen van de
ka nalen 3 en 4, en de onderste voor de kanalen
1 en 2.)
Bij de 4-kanaals werking kunt u met de rege-
laars ook de balans tussen de voorste en achter-
s te luidsprekers instellen, indien de autoradio
niet met de nodige regelaars is uitgerust.
Stel bij de actieve 2-kanaals werking en bij de
3-kanaals werking met de regelaars een natuur-
lijke klank in: Indien lage tonen te stil zijn, ver-
mindert u het niveau van de kanalen voor de
midden- en hogetoonluidsprekers. Bij te krach-
tige bastonen vermindert u het geluidsvolume
van de baskanalen resp. het subwooferkanaal.
5) Indien nodig kunt u de lage tonen versterken met
de overeenkomstige regelaars BASS EQ (3)
(max. 18 dB/45 Hz).
6) Als u in de auto-installatie extra uitgangsverster-
kers gebruikt, vermindert u het niveau van elk
van de te luide kanalen teneinde het geluidsvo-
lume van alle kanalen onderling aan te passen.
8
Foutenopsporing
Indien u na het inschakelen van de auto-installatie
geen geluid hoort, moet u het defect met behulp van
beide LEDʼs POWER (1) en PROTECT (2) nader
lokaliseren. Deze LEDʼs zijn ook op de afstandsbe-
diening terug te vinden en dragen het opschrift PWR
en PROT.
De LED POWER licht niet op
1) Controleer de zekeringen (15) van de uitgangs-
versterker van de auto-installatie (2 × 50 A) en de
voorzekering (100 A) aan de autobatterij. Ver-
vang defecte zekeringen. Gebruik uitsluitend ze -
keringen met de vermelde waarden. Gebruik in
geen geval zekeringen met een hogere waarde.
De uitgangsversterker kan immers beschadigd
worden, en de garantie vervalt.
2) Controleer of de 12 V-voedingskabel en de aard-
leiding correct zijn aangesloten of onderbroken.
3) Controleer aan de klem REM (17) van de uit-
gangsversterker of er +12 V aanwezig is. Als dit
niet het geval is, verwijdert u de leiding aan de
klem REM en overbrugt u tijdelijk de klemmen
REM en “+12V” (16). Indien de uitgangsverster-
ker van de auto-installatie nu inschakelt, ontstaat
de fout door de afwezige stuurspanning. Contro-
leer de 12 V-schakeluitgang van de autoradio en
de overeenkomstige verbindingskabel naar de
uitgangsversterker.
De LED POWER licht op
1) Staat de schakelaar INPUT MODE (6) in de cor-
recte stand? Zie hoofdstuk 6.2.1 tot 6.2.4.
2) Controleer de audiokabels van de signaalbron
naar de uitgangsversterker van de auto-installa-
tie. Zijn de stekkers correct ingeplugd? Zijn de
leidingen onderbroken?
3) Controleer de signaalbron. Is de signaalbron in -
geschakeld? Zijn de juiste uitngangen gebruikt?
Is de signaalbron defect?
4) Controleer of de luidsprekerkabels niet onderbro-
ken zijn.
5) Controleer de aangesloten luidsprekers.
De LED PROTECT licht op
De uitgangsversterker is met een beveiligingscircuit
beveiligd tegen kortsluiting van de luidsprekeruit-
gangen en tegen oververhitting. Als het beveiligings -
circuit actief is, licht de LED PROTECT (2) op en zijn
de luidsprekeruitgangen gedempt.
Bij oververhitting schakelt de uitgangsversterker
na het afkoelen automatisch weer in. Bij een kort-
sluiting op de luidsprekeruitgangen moet u de stuur-
spanning van 12 V na de foutenopsporing even uit-
schakelen om het beveiligingscircuit te resetten (b.v.
autoradio uitschakelen).
Tip
Om interfererende stralingen van het elektri-
sche circuit van de auto zoveel mogelijk te
beperken, moet het uitgangsniveau van de
signaalbron minimum 1,5 V bedragen.
20
NL
B
E
7.1 Selección de los filtros
y ajuste de las frecuencias crossover
Dependiendo del tipo de altavoz conectado, selec-
cione los filtros con los interruptores X-OVER (4). El
interruptor superior y los controles superiores sirven
para ajustar los canales 3 y 4, el interruptor inferior y
los controles inferiores para ajustar los canales 1 y 2.
Para
altavoces full range
ajuste el interruptor al
tope derecho hacia la posición FULL. Los canales
correspondientes reproducen la gama de frecuencia
completa.
Para
altavoces de medios-altos
ajuste el interrup-
tor en la posición HP. El pasa alto está encendido
en los canales correspondientes y de este modo
se suprimen las frecuencias inferiores. Por el
momento, ajuste la frecuencia crossover con el con-
trol HP (8) de cualquier manera.*
Para
altavoces de bajos
o un
subwoofer
ajuste el
interruptor en la posición LP. El pasa bajo se
enciende en los canales correspondientes y las fre-
cuencias medias y altas se suprimen. Por el
momento, ajuste la frecuencia crossover con el con-
trol LP (5) de cualquier manera.*
Ajuste la frecuencia de radiación inferior de los
altavoces con el control HP (8). De este modo, los
altavoces están protegidos por el filtro contra las fre-
cuencias muy bajas.
7.2 Ajuste de nivel y el bass boosting
1) Primero para un ajuste básico, gire ambos con-
troles GAIN (9) y ambos controles BASS EQ (3)
hacia el tope izquierdo hacia la posición “6 V” o
“0 dB”. Si el control remoto entregado (13) ha
sido conectado, gire su control LEVEL hacia el
tope derecho (posición +).
2) Encienda completamente el sistema HiFi para
coche. El LED POWER verde (1) se ilumina.
3) Ajuste la fuente de señal, p. ej. la radio para
coche, al máximo, sin distorsión de volumen.
4) Suba los controles GAIN hasta el máximo sin
que se produzcan distorsiones. (El control supe-
rior sirve para ajustar los canales 3 y 4 y el control
más bajo para ajustar los canales 1 y 2.)
Para el funcionamiento 4 canales los contro-
les también permiten ajustar el balance entre los
altavoces delanteros y traseros si la radio de
coche no está equipada con dicho control.
Para funcionamiento 2 vías activo y para fun-
cionamiento 3 canales ajuste un sonido natural
con los controles: si el volumen de las frecuen-
cias bajas es demasiado bajo, reduzca los nive-
les de los canales para los altavoces de medios-
agudos. Si el volumen de las frecuencias bajas
es demasiado alto, reduzca el volumen de los
canales bajos o del canal subwoofer.
5) Si es necesario, las frecuencias bajas pueden
ser “boosteadas” (boosted) con el control BASS
EQ (3) correspondiente (máx. 18 dB/45 Hz).
6) Si se usan más amplificadores de potencia en el
sistema HiFi para coche, reduzca en cada caso
los niveles de los canales que son demasiado
altos para ajustar los volúmenes de todos los
canales los unos con los otros.
8
Resolución de problemas
Si no hay sonido tras encender el sistema HiFi para
coche, localice el fallo más precisamente con la
ayuda de los dos LEDs POWER (1) y PROTECT
(2). Estos LEDs también están disponibles en el
control remoto y están denominados como PWR y
PROT.
El LED POWER no se ilumina
1) Compruebe los fusibles (15) del amplificador HiFi
de coche (2 × 50 A) y el fusible adicional (100 A)
en la batería de coche. Remplace los fusibles
defectuosos. Use sólo fusibles con los valores
indicados. No introduzca un valor más alto en
ningún caso. El amplificador de potencia puede
dañarse y la garantía expirará.
2) Compruebe el cable de alimentación 12 V y el
cable de masa para la conexión correcta y para
interrupción.
3) Compruebe en el terminal REM (17) del amplifi-
cador de potencia si hay pr12 V. Si no,
quite el cable en el terminal REM y cortocircuite
temporalmente los terminales REM y “+12V”
(16). Si el amplificador de potencia se enciende
ahora, el fallo se debe al voltaje de control per-
dido. Compruebe la salida de control 12 V de la
radio del coche y el cable de conexión corres-
pondiente al amplificador de potencia.
El LED POWER de ilumina
1) ¿El interruptor INPUT MODE (6) está en la posi-
ción correcta? Vea los capítulos 6.2.1 a 6.2.4.
2) Compruebe los cables audio desde la fuente de
señal hasta el amplificador de potencia HiFi para
coche. ¿Los conectores están correctamente
conectados? ¿Los cables están interrumpidos?
3) Compruebe la fuente de señal. ¿La fuente de
señal está encendida? ¿Se están usando las
salidas correctas? ¿La fuente de señal es defec-
tuosa?
Consejo
Para mantener la interferencia por el sis-
tema eléctrico del coche lo más baja
posible, el nivel de salida de la fuente de
señal debería ser de 1,5 V como mínimo.
* Als uitgangspunt neemt u het frequentiebereik van de
gebruikte luidsprekers. De fijninstelling gebeurt na de
niveauregeling met aangepaste meetapparatuur.
* Como guía, observe la gama de frecuencia de los alta-
voces usados. El ajuste correcto se hace con los pará-
metros apropiados tras el ajuste de nivel.