29
4.3.1 Niet toegestane montageplaatsen
•
Breng geen rookmelders in garages aan – de tijdens het
starten van een voertuig ontstane verbrandingsresten/
uitlaatgassen kunnen valse alarmmeldingen in werking
stellen.
•
Ongeschikt zijn ruimtes waarin de temperaturen onder
0°C dalen of boven 40°C stijgen of waarin de luchtvoch-
tigheid meer dan 93% bedraagt.
•
Plaats de rookmelder bijv. niet aan het plafond van een
caravan of soortgelijke ruimtes. Zonnestralen verwarmen
de lucht hier heel snel waardoor mogelijke rook niet snel
bij de rookmelder kan komen om het alarm in werking
te stellen.
•
Rookmelder niet aan de wand monteren.
4.3.2 Montageplaatsen met beperkingen
•
Houd tevens rekening met de aanwijzingen onder
4.2. Redenen voor valse alarmmeldingen
•
In keukens en natte ruimtes (badkamers) dienen
rookmelders alleen te worden aangebracht als rekening
wordt gehouden met de beperkingen. Daarnaast dienen
valse alarmmeldingen door keuken- en waterdamp te
kunnen worden uitgesloten.
•
Installeer de rookmelder op ten minste 3 m afstand van
vaatwasmachines, wasmachines, ovens, etc.
•
Installeer de rookmelder op ten minste 1 m afstand
van be- en ontluchtingsschachten of openingen voor
warmte- en koelvoorzieningen. De lucht kan de rook van
de rookmelder wegblazen en daardoor het alarm onder-
breken of verhinderen. Controleer dat de luchtbeweging
in dergelijke ruimtes het binnendringen van brandrook in
de rookmelder niet negatief beïnvloedt.
•
Geperforeerde plafonds die voor de beluchting in ruimtes
met gedwongen ventilatie dienen, moeten in een radius
van 0,5 m rondom de rookmelder gesloten zijn.
•
In zeer vuile, stoffige, vettige, kliederige, smerige of
door insecten bewoonde ruimtes kunnen rookmelders
buitensporig door stof en vuil worden verontreinigd
waardoor er valse alarmmeldingen of beperkingen bij het
detecteren van rook kunnen optreden.
4.3.3 Standaardruimtes
•
Rook en verbrandingsresten stijgen op naar het plafond
en verdelen zich dan pas horizontaal. De ideale monta-
geplaats is aan het plafond, in het midden van de kamer.
•
Let er tijdens de montage op dat er ten minste 0,5 m
ruimte is tussen de rookmelder en iedere zijwand of
grotere inrichtingsvoorwerpen, zoals hoge kasten (zie
afbeelding 2a).
•
Een rookmelder is alleen voor ruimtes tot max. 60 m²
goedgekeurd. Is de betreffende ruimte groter dan 60 m²,
gebruik dan extra rookmelders. Zo dienen er in ruimtes
met een oppervlak tussen 60 m² en 120 m² ten minste
twee rookmelders te worden geïnstalleerd.
•
Een rookmelder is alleen voor montagehoogtes tot max.
6 m goedgekeurd. Is de ruimte hoger dan 6 m, breng
dan extra rookmelders op meerdere niveaus aan.
2a
2b
max.
6 m
min. 0,5 m
min. 0,5 m
min. 0,5 m
max. 60 m
2
•
Voor ruimtes met bijzondere afmetingen qua samenstel-
ling (verhogingen, schuine daken/plafonds, hoekkamers,
etc.) gelden onder bepaalde omstandigheden andere of
aanvullende installatievoorschriften. Neem daarvoor de
volgende paragrafen in acht.
4.3.4 Gangen, kleine ruimtes en hoekkamers
Gangen en ruimtes met een breedte ≤ 1 m:
De ideale montageplaats is aan het plafond in het midden
tussen de wanden.
Gangen met een breedte ≤ 3 m:
•
In gangen met een maximale breedte van 3 m mag de af-
stand tussen twee rookmelders maximaal 15 m bedragen.
•
De afstand tussen de melder en de kopse kant van de
gang mag niet meer dan 7,5 m bedragen.
•
Daarbij dient erop te worden gelet dat de rookmelder in
hoeken en op kruisingen in de versteklijn dient te worden
gemonteerd.
3a
max. 7,5 m
max. 7,5 m
max. 15 m
max.
3 m