Verdere adapters zijn voor alle voertuigen leverbaar!
Ter algemene voorlichting
Wanneer men na de ontluchting of remvloeistofwissel merkt, dat de bedieningsweg aan het rem- of
koppelingspedaal te lang of de drukopbouw te zacht is, dan moet na meerdere krachtige bedieningen aan het
rem- of het koppelingssysteem opnieuw een ontluchtingsproces worden uitgevoerd.
De juiste werkdruk instellen
Om te kunnen werken is de drukverminderaar op een werkdruk van 2 bar ingesteld.
Hierdoor is gewaarborgd, dat bij ontluchtings- of remvloeistofwissel processen over een vereffeningshouder
deze niet vervormd wordt en er daardoor geen gaatjes aan de secondaire manchet optreden. Een ontluchting
of een remvloeistofwissel met een lagere werkdruk (zoals het bij enige autotypen gewenst is), is zonder
problemen mogelijk. Daardoor moet de drukverminderaar- regelknop eruitgetrokken worden. Daarna deze
doordraaien tot de daarvoor gewenste werkdruk ingesteld is. In een klein aantal uitzonderingsgevallen wordt
ook een hogere werkdruk gevraagd.
De volgende veiligheidsmaatregelen moeten -naast de in de gebruiksaanwijzing uitgevoerde punten- in acht
worden genomen:
1. Deze veiligheidsmaatregelen zijn voor een ingebruikname zonder gevaar altijd in acht te nemen.
2. Voor elk gebruik het apparaat aan een zichtbare test op beschadigingen onderwerpen. Kapotte apparaten
niet gebruiken en door een geautoriseerde vakman laten repareren.
3. Het apparaat alleen volgens de voor u liggende gebruiksaanwijzing gebruiken (zie alinea ingebruikname).
4. Het apparaat alleen voor het voorgeziene doel -onderhoud van hydraulische remsystemen en
koppelingswerkzaamheden- gebruiken. Nooit een andere houder leeg maken of vullen.
5. Het apparaat uitsluitend met de voorgeschreven remvloeistof, bijvoorbeeld DOT3, DOT4, DOT5 vullen. Nooit
met andere vloeistoffen (brandstof, oplosmiddel, motorolie etc.) vullen.
6. Persoonlijke beschermuitrusting volgens de opgegeven richtlijnen van de gebruiksaanwijzing van het
vulmedium gebruiken. Bij contact met het vulmedium de in de gebruiksaanwijzing beschreven maatregelen
treffen.
7. Aan de buitenkant vervuilde apparaten goed reinigen. Aan de buitenkant mogen geen resten van brandbare
vloeistoffen achterblijven.
8. Apparaat niet met een hoge druk apparaat reinigen.
9. Geen met olie, brandstof of oplosmiddel bevlekte lappen op het apparaat leggen.
10. Alleen het daarvoor passende onderdeel (bijvoorbeeld ontluchtingssteunen) volgens de door de
producent opgestelde richtlijnen gebruiken (zie overzichtslijst).
11. De aanwijzingen van de in spel zijnde voertuigleverancier in acht nemen.
Om de betrouwbaarheid en de veiligheid van het apparaat te behouden, wordt aanbevolen om het apparaat
met enige regelmaat te laten onderhouden door vakkundige personeeel.
Om een milieuvriendelijke verwijdering van het oude materiaal te waarborgen, wordt aangeraden om een ges-
loten remvloeistof verwijderingssysteem te gebruiken!
Let op: het apparaat mag niet met brandbare schoonmaakmiddelen worden gereinigd!
Let op: de netwerk aansluitingskabel mag alleen door de leverancier of door zijn
klantenservice, die normaal gesproken met speciale gereedschappen ingericht is,
worden verwisseld.
