13
3.1 Spanningvoerende en spanningsloze
snoeren zoeken
Testsnoeren zender aansluiten
1. Sluit groene en rode testsnoeren aan op de zender
(polariteit heeft geen belang).
2. Sluit een rood snoer aan op de spanningvoerende
lijn-fasedraad (aan de laadzijde van het systeem).
Het signaal wordt ALLEEN uitgezonden tussen de
laadzijde waarop de zender is aangesloten en de
stroombron (zie afbeelding 3.1a).
3. Sluit het groene snoer aan op een afzonderlijke
neutrale draad op de RCD of op het aansluitpunt
dat zo dicht mogelijk bij de RCD ligt.*
4. Controleer bij het zoeken van spanningvoerende
snoeren of de waarschuwingsindicator voor spanning
AAN is. Anders kan de aansluiting die u hebt
gemaakt van lijn/fase naar lijn/fase of van neutraal
naar neutraal, spanningsloos worden. Voer in dat
geval de aansluiting opnieuw uit op de juiste manier.
* Opmerking: Zorg dat de lijn-/fasedraad en de
afzonderlijke neutrale draad aangesloten zijn op
dezelfde RCD, anders zal de RCD uitvallen.
Voor spanningsloze circuits kunt u in plaats van
de neutrale draad, het groene snoer aansluiten
op een afzonderlijke aarde (metalen structuur
gebouw, metalen waterpijp of aardleiding /
aardlekbeveiliging (PE)) op een afzonderlijk circuit.
OPGELET: Omwille van veiligheidsredenen is dit
alleen toegestaan in spanningsloze circuits. (zie
afbeelding 3.1b) Gebruik geen aardleiding die
parallel loopt met de draad die u gaat zoeken omdat
dit het zoeksignaal zal verzwakken of onderdrukken.
OPMERKING:Als het circuit van stroom wordt
voorzien, valt de RCD uit.
Instelling van de AT-6000-TE-zender:
1. Druk op de ON/OFF-toets om de zender in te schakelen.
2. Controleer of de testsnoeren correct zijn aangesloten: het rode LED-lampje van
de spanningsstatus moet aan zijn voor
spanningsvoerende circuits (met spanning van
meer dan 30V AC/DC) en moet uit zijn voor
spanningsloze circuits.
Opmerking: Zorg dat u de afzonderlijke
neutrale/aardaansluiting gebruikt zoals
hierboven beschreven.
3. Selecteer de HOGE signaalmodus voor de meeste
toepassingen. Het scherm verschijnt zoals
weergegeven in afbeelding 3.1c. Het LED-display
zal snel beginnen te knipperen.
Opmerking: De LAGE signaalprecisiemodus kan
worden gebruikt om het signaalniveau dat door
de zender wordt gegenereerd, te beperken om de
draadlocatie nauwkeuriger te kunnen vaststellen.
Een lagere signaalniveau vermindert het koppelen
met aangrenzende draden en metalen objecten en
helpt ons verkeerde aflezingen door valse signalen,
te vermijden. Een lager signaal helpt ons ook om de
oververzadiging van de AT-6000-RE met een krachtig
signaal dat een te groot gebied dekt, te voorkomen.
De LAGE modusfunctie wordt zelden gebruikt, alleen
voor de meest veeleisende toepassingen voor het nauwkeurig zoeken van draden.
3. HOOFDTOEPASSINGEN - SPANNINGVOERENDE EN SPANNINGSLOZE
SNOEREN ZOEKEN
Afbeelding 3.1a
Correcte aansluiting op lijn/
fase en neutraal
Afbeelding 3.1b
Juiste aansluiting met
afzonderlijke aarding
AT-6000-T
TRANSMITTER
ON
HI
LO
SIGNAL
>
2s
KNIPPEREND
Afbeelding 3.1c:
Zenderscherm met signaal in
HOGE modus