51
De tractiemotoren bewegen tijdens werking.
Ter
compensatie de
kabels
in dit bereik
los
met enige
speling bevestigen, om uitrekken van de kabels te vermijden.
Er mogen
geen
kabels over de besturing worden gelegd!
Kabels m.b.v. de meegeleverde klemmen en schroeven aan
het chassis resp. de ondervloer bevestigen.
Gat in voertuigbodem afdichten met plastisch carosserie-
afdichtingsmateriaal.
Aansluitschema
(met conventionele remlichten)
A
3
6
8
1
2
9
7
5
4
11
10
12
13
– + – +
+ –
– +
B
A
1
2
3
4
+
-
B
A
B
Pin 6
Pin 3
r
r
+ –
Bovenaanzicht
Veiligheids-
stopcontact
Aanzwenk-
motoren
Tractie-
motor
Tractie-
motor
Accu
Montage
voor de as
Veilig-
heids-
contact
Zekering
Bovenaanzicht
Veiligheids-
stopcontact
Pin 6
Pin 3
Aanzwenk-
motoren
Tractie-
motor
Tractie-
motor
Accu
Montage
achter de as
Veilig-
heids-
contact
Zekering
3
6
8
1
2
9
7
5
4
11
10
12
13
A
B
+
-
B
A
– + – +
– +
– +
1
2
3
4
r
r
– +
A
B
Aansluiting van de tractiemotoren
De motorkabels moeten zo gelegd worden, dat afbreken of
beschadigen van de kabels niet mogelijk is.
Om technische redenen werden de aansluitkabels van de
tractiemotoren voorgeconfectioneerd (opkrimpen valt weg) en
mogen niet verkort / verlengd worden.
Voor een uniform rijvermogen van de Mover dienen de beide
motorkabels van de tractiemotoren even lang zijn! Overtollige
kabel moet zonder lussen in golflijnen worden gelegd.
Klep van de aansluitstrip van de besturing door erop te druk-
ken ontgrendelen en kabels conform aansluitschema erop
klemmen
(rood = plus, zwart = min).
Let op een zorgvul-
dige aansluiting!
Aansluiting van de aanzwenkmotoren
Aan de 2-aderige kabels van de motoraansluiting is de plus-
aansluiting (r) te herkennen aan een rode lengtelijn op de
kabelisolering.
Motorkabels A + B van een merkteken voorzien en voor
de besturing verleggen (kabels eventueel op gelijke lengte
afknippen).
De platte stekkerhulsisoleringen over de kabels schui-
ven
(bijv. zwart voor motor A en transparant voor motor B).
De platte stekkerhulsen vastklemmen, stekkerhulsisoleringen
erop schuiven en volgens het aansluitschema aansluiten.
Aansluiting van de accu
De accu-aansluitkabel (enkel de tot de omvang van de leve-
ring behorende, originele kabels van Truma gebruiken) naar
de besturing aanleggen en met de meegeleverde klemmen en
schroevengoed vastzetten.
De aansluitkabels van de accu mogen niet worden ver-
lengd. Deze moeten apart van de motorkabels worden
gelegd en mogen
niet
over de besturing lopen.
De aansluitkabels van de accu zodanig aanleggen dat deze
(met name bij doorvoeren door metalen wanden) niet kunnen
schuren. Gebruik ter bescherming geschikte doorvoertulen,
om beschadigingen aan de kabels te vermijden. De aansluitka-
bels aansluiten op de aanwezige accuklemmen
(rood = plus,
zwart = min).
De aansluiting van de besturing (conform aansluitschema)
moet in de volgorde – moer, ringoog accuaansluiting, moer –
plaatsvinden (draaimoment 7 Nm ± 1).
Zekering in de plusleiding (150 A) dichtbij de pluspool
aansluiten.
Aansluiting van het veiligheidsstopcontact
bij conventionele remlichten
(geldt voor 7-polige en 13-polige stopcontacten!)
Bij twee conventionele remlichten en een derde rem-
licht in LED-techniek heeft deze geen invloed op deze
aansluiting.
De meegeleverde 2-aderige kabel (10 m) met de adereind-
hulzen door de stopcontacthouder (g) en de rubber mof (h)
leiden.
Deksel openen en stopcontactaansluiting uit de stopcontact-
behuizing (i) drukken.
Ader met rode lengtelijn op pin 6 en zwarte ader op pin 3 aan-
sluiten (pinaanduiding bij de aansluiting en aan de binnenzijde
van het deksel opgedrukt).
Stopcontactaansluiting weer in de behuizing van het
stopcontact (i) plaatsen.
Stopcontactbehuizing (i) op de stopcontacthouder (g) schro-
even met 3 plaatschroeven (j). (Door kiezen van de bevesti-
gingsgaten op de stopcontacthouder en draaien van de rub-
ber afdichting zijn meerdere posities mogelijk.)