2
1
3
5
4
6
7
8
9
10
11
12
27
max.
136 kg
max.
300 lbs
Gebruikshandleiding
Veiligheidszone
1.
Valbeveiligers conform EN 360:2002/ CSA Z259.2.2 / ANSI / ASSE Z359.1-2007, Z359.14-2014 zijn een
PBM tegen vallen, dat in combinatie met een harnasgordel conform EN 361:2002 / CSA Z259.2.2 Type A
of D / ANSI / ASSE Z359.1-2007 dient voor het beveiligen van personen tegen vallen. Het apparaat mag
uitsluitend volgens de voorschriften worden gebruikt (
1
)
.
2.
Het niet naleven van de gebruiksaanwijzing kan levensgevaarlijk zijn. Bij een val met het veiligheidsap
-
paraat moet de gebruiker zo snel mogelijk uit de hangende positie worden bevrijd. Het apparaat mag
niet meer worden gebruikt wanneer de valindicator aan het intrekbare verbindingsmiddel beschadigd is
(
2
)
. Er moet een reddingsplan beschikbaar zijn waarin met alle reddingsscenario’s die bij het werk kunnen
optreden rekening wordt gehouden (
3
)
.
3.
Bij het gebruik van dit toestel kan telkens slechts één persoon worden beveiligd
(
4
)
.
4.
Het apparaat kan naar keuze in de ogen op de rug of de borst van een opvanggordel conform EN
361:2002/ANSI /ASSE Z359.1-2007 aan de draaiwervel (afbeelding A, punt 1) met een gepast verbind
-
ingselement conform EN 362:2004 / CSA Z259.12-11 / ANSI /ASSE Z359.12-2009 worden vastgemaakt
(
5
)
.
5.
Voor het aanbrengen van het gebruikte opvangsysteem (zie afbeelding A, punt 3) moeten geschikte
aanslagpunten met toereikende belastbaarheid worden gekozen (bijv. aanslagpunt conform EN 795 in
Europa, voor Noord-Amerika geldt de waarde 22,2 kN)
(
6
)
.
6.
Dit toestel beschermt de gebruiker tijdens hoogtewerkzaamheden aan constructies, d.w.z. aan stalen
vakwerktorens. Het bevestigingspunt voor de intrekbare verbindingselementen dient bij voorkeur hoger te
worden gekozen dan het bevestigingspunt op de beveiligingsuitrusting zelf. Dit punt dient bovendien zodan-
ig te worden gekozen dat bij een val het effect van heen en weer zwaaien (pendelen) te minimaliseren.
7.
Indien het toestel aan het achterste bevestigingspunt van de vanggordel wordt vastgemaakt,
dienen
de riemen van het toestel tijdens gebruik bovenlangs en niet onder de armen van de gebruiker door naar
de aanslagpunten te lopen.
8.
Voorafgaand aan ieder gebruik dient de leesbaarheid van de productopschriften te worden
gecon-
troleerd.
9.
Voorafgaand aan elk gebruik dient een werkingstest te worden uitgevoerd, waarbij elk intrekbaar verbind
-
ingselement met een krachtige ruk naar buiten wordt getrokken. Het toestel moet vastklikken (vergren
-
deling). Ook dient de valindicator op het intrekbare verbindingselement te worden gecontroleerd. Is de
valindicator beschadigd, mag het toestel niet worden gebruikt (zie afbeelding A, punt 4)
(
3
7
)
.
10. Deze valbeveiligingsuitrusting mag niet boven gegranuleerd materiaal of soortgelijke materialen en stoffen
worden gebruikt, waarin men kan wegzinken
(
8
)
.
11.
Wanneer een toestel beschadigd is, of aan een val is blootgesteld, of wanneer twijfel omtrent de veiligheid
hiervan bestaat, mag dit niet langer te worden gebruikt en uit de roulatie te worden genomen. De uitrusting
mag pas na inspectie en schriftelijke vrijgave door een deskundige, door de fabrikant opgeleide persoon
weer opnieuw worden gebruikt.
12. Er mogen geen veranderingen aan de valbeveiligingsuitrusting aangebracht of eigen reparaties worden
uitgevoerd (
9
)
.
13. Is de stof van het intrekbare verbindingselement waarneembaar op enigerlei wijze beschadigd, bijv. ten
gevolge van insnijdingen, scheuren, breuken, versleten randen (zie afbeelding A, punt 2), mag het toestel
niet langer gebruik worden en dient het ter reparatie worden aangeboden aan een deskundige, door de
fabrikant opgeleide persoon (
10
)
.
14. De wettelijke bepalingen en voorschriften van het gebruiksland moeten worden nageleefd.
15.
De binnenwerkse afstand onder de voeten van de gebruiker 2,0 m bedragen, wanneer het toestel boven de
drager wordt bevestigd, en 3,8 m, wanneer het aanslagpunt op gelijke hoogte met het werkniveau ligt.
16.
Dit toestel mag conform EN 360 binnen een temperatuurbereik van -40° bis +50° Celsius worden ingezet
(
11
)
.
17. De nominale belasting bedraagt 136 kg
(
12
)
.
18. Dit toestel moet tegen de inwerking van lasvlammen en –vonken, vuur, zuren, logen, oplosmiddelen e.d.
worden beschermd.
19.
Aan het toestel mogen geen wijzigingen of modificaties worden uitgevoerd.
20.
Te uwer informatie: Valbeveiligingsuitrustingen mogen uitsluitend door personen worden bediend, die voor
dat doel zijn opgeleid of anderszins deskundig zijn. Deze moeten in een goede lichamelijke en geestelijke
conditie verkeren ( geen alcohol-, drugs-, medicijn-, hart- of bloedsomloopproblemen)
21.
De levensduur van de valbeveiligingsuitrusting dient bij de jaarlijkse inspectie te worden bepaald, deze
bedraagt afhankelijk van de gebruiksintensiteit/belasting ca. 10 jaar.
NEDERLANDS
Summary of Contents for HWDB 2
Page 4: ...4...
Page 56: ...56 4 5 7 8 D D 2 3 1 2 3 6 D D 1 IKAR...
Page 57: ...57...
Page 58: ...58...
Page 59: ...59...