28
NEDERLANDS
2.2. CONTROLES VOORAF
Voor een goede werking van het automatisch systeem moet de
structuur van de bestaande of de te installeren poort de volgende
eigenschappen hebben:
De constructie-elementen van de poort moeten in overeenstem-
ming zijn met de normen EN 12604 en EN 12605.
De afmetingen van de vleugels mogen niet groter zijn dan aan-
gegeven in paragraaf 1.1.
Er moeten mechanische eindaanslagen zijn, zowel voor het
openen als voor het sluiten.
De vleugels moeten een stevige en harde structuur hebben die
geschikt is voor het automatisch systeem.
De vleugels moeten gedurende heel de manoeuvre gelijkmatig
en zonder haperingen bewegen.
De scharnieren moeten robuust zijn en in goede staat verke-
ren.
Controleer of de aandrijving conform de installatiewaarden kan
worden bevestigd, zie paragraaf 2.3.
Controleer of de elektriciteitsaansluiting voor de aandrijving
goed geaard is.
De aandrijving kan niet worden gebruikt om nooduitgangen
of poorten in vluchtroutes te bewegen.
Als de te motoriseren vleugel een voetgangersdeur heeft, is
het verplicht een veiligheidsschakelaar op de deur toe te
voegen die is aangesloten op een stop-ingang, zodat de
werking van het automatisch systeem wordt verhinderd als
de deur open staat.
De toestand van de structuur heeft rechtstreekse invloed op
de betrouwbaarheid en veiligheid van het automatisch
systeem.
Het wordt aangeraden eventueel smeedwerk te laten verri-
chten alvorens de aandrijving te installeren.
2.3. INSTALLATIEWAARDEN
Bepaal de plaats waar de aandrijving moet worden gemonteerd
met raadpleging van figuur 4,
waar de minimale hoogte vanaf
de grond is gespecificeerd.
Om de installatiewaarden van de
aandrijving te bepalen, zie figuur 5
en de bijbehorende tabel.
Fig. 5
Versie
a
A
B
C
a
D
b
Z
c
L
300
90°
145
145
300
100
45
930
110°
125
125
80
400
90°
195
195
400
150
1110
110°
165
165
120
a
Effectieve slaglengte stang
b
maximale waarde
c
minimale waarde
•
•
•
•
•
•
•
•
2.3.1. a
lgemene
Regels
vooR
het
bepalen
van
de
installatiewaaRden
.
Voor een openingshoek van de vleugel van
90°: A+B=C.
Voor een openingshoek van de vleugel van meer dan
90°: A+B<C.
Als de waarden A en B lager zijn, is de omtreksnelheid van
de vleugel groter.
Houd het verschil tussen de waarde A en de waarde B binnen
de 4 centimeter; als de verschillen groter zijn, heeft dit grote
variaties van de omtreksnelheid van de vleugel tijdens het
sluiten en openen tot gevolg.
Houd een dusdanige waarde Z dat de aandrijving, met de
vleugel dicht, niet tegen de pilaar stoot.
Als de afmetingen van de pilaar of de plaats van het schar-
nier het niet toelaten de aan-
drijving te installeren, moet,
om de vastgestelde waarde
A in acht te nemen, een nis in
de pilaar worden gemaakt
zoals aangegeven in Fig. 6. De
afmetingen van de nis moe-
ten dusdanig zijn dat de motor
goed kan worden geïnstal-
leerd, de rotatie van de motor
zelf niet wordt beperkt, en het
ontgrendelen van de motor
niet wordt gehinderd.
Controleer, zodra de aandrijving is geïnstalleerd, of de waarde
“X” van Fig. 7 minimaal 500 mm is. Als de
waarde “X” lager is dan 500 mm, moet
een stootproef worden uitgevoerd op het
in Fig. 7 aangeduide punt, zoals beschre-
ven in de norm UNI EN 2445, en contro-
leer of de gemeten waarden in overeen-
stemming zijn met de bepalingen van de
norm UNI EN 2453.
Als de duwwaarden niet binnen de door
de norm UNI EN 2453 gespecificeerde
waarden vallen, is het VERPLICHT de in
figuur 7 aangeduide zone te beschermen
met een beveiligingsinrichting conform
de norm UNI EN 2978.
2.4. INSTALLATIE VAN DE AANDRIJVING
Bevestig de achterste beugel op de zojuist bepaalde positie.
Indien nodig moet de lengte van de achterste beugel zodanig
worden aangepast dat deze conform de installatiewaarden
is (inclusief waarde
Z
).
In geval van ijzeren pilaren moet de beugel rechtstreeks op
de pilaar worden gelast
(Fig. 8).
In geval van gemetselde
pilaren moet de speciale
plaat worden gebruikt (ve-
rkrijgbaar als optional) voor
de schroefbevestiging.
Las de achterste beugel op
de vast te schroeven
plaat na hem in de spe-
ciale sleuf te hebben geplaatst (Fig. 9).
Bevestig alles aan de pilaar met behulp van geschikte beve-
stigingssystemen (Fig. 10).
Fig. 9
Fig. 10
Controleer tijdens het bevestigen van de achterste beugel
met een waterpas of de beugel perfect horizontaal is.
1.
2.
3.
4.
5.
1.
a–
b–
i–
ii–
Fig. 4
Fig. 4
Fig. 6
Fig. 6
Fig. 7
Fig. 7
Fig. 8
Fig. 8