
100
Instructies voor installatie
|
Dräger Interlock
®
5x00/7x00
|
Installatie
4.4.4 Aarddraad
aansluiten
VOORZICHTIG
Brandgevaar!
►
Een schone en betrouwbare verbinding tussen de leidingen moet
gegarandeerd zijn!
1. Aarddraad van de controle unit (zwart) voor het aansluiten op de massa van
het voertuig voorbereiden.
2. Sluit de aarddraad met behulp van een zelftappende schroef bijvoorbeeld
op het chassis van het voertuig aan of sluit ze met een andere aarddraad in
de kabelboom bijvoorbeeld met kabelbinders aan.
4.4.5 Startvrijgavedraad
aansluiten
Niet de leidingen van het voertuig inkorten, opdat ze ook na de demontage
van de controle unit opnieuw gebruikt kunnen worden.
1. Knip de draad voor de potentiaalvrije schakeluitgang van de startvrijgave
(b.v. startrelais) door.
2. Sluit de aarddraad met behulp van een zelftappende schroef bijvoorbeeld
op het chassis van het voertuig aan of sluit ze met een andere aarddraad in
de kabelboom bijvoorbeeld met kabelbinders aan.
3. Dräger-krimpkous over de verbindingsplaats duwen en door warmte
opkrimpen.
Daardoor kan een latere verandering of manipulatie op de
verbindingsplaats worden herkend.
4.4.6
Klem 15 aansluiten
Het apparaat moet op een contactdraad van het contactslot worden
aangesloten, die bij het opstarten van het voertuig (stand "START" van het
contactslot) en bij ingeschakeld contact (stand "CONTACT" van het contactslot
dat onder elektrische spanning staat).
1. Contactdraad zo uit de kabelboom van het contactslot halen dat de kabel
lang genoeg is voor het aansluiten op de contactdraad (blauw) van de
controle unit.
2. Contactdraad (blauw) van de controle unit zo nodig inkorten.
3. Dräger-krimpkous op de contactdraad aanbrengen.
4. Contactdraad (blauw) van de controle unit met de beide doorgeknipte
einden van de contactdraad van de kabelboom contactzeker verbinden.
5. Dräger-krimpkous over de verbindingsplaats duwen en door warmte
opkrimpen.
Daardoor kan een latere verandering of manipulatie op de
verbindingsplaats worden herkend.
4.4.7 Pluskabel
aansluiten
Sommige voertuigen hebben pluskabels, die enige tijd na het vergrendelen
van het voertuig spanningsvrij worden geschakeld. Gebruik altijd een pluskabel
die continu spanning geleid, omdat anders de bufferbatterij in de controle unit
leeg raakt.
1. Geschikte aansluitpositie in de pluskabel (klem 30) van de kabelboom van
het contactslot kiezen, zodat een voldoende kabellengte voor het aansluiten
op de pluskabel (rood) van de controle unit aanwezig is.
2. De pluskabel van de kabelboom van het contactslot contactzeker verbinden
met de pluskabel van de controle unit (rood).
4.4.8 D+-draad
aansluiten
Bij voertuigen met meerfasig contactslot en een elektrische spanning van 12 V
op positie 1 na het uitschakelen van de motor:
VOORZICHTIG
Gevaar voor beschadiging van het toestel!
►
Als "Startherkenning type 3 (dynamo)" is geselecteerd, sluit dan ingang
AUX 3 (PIN 16) van de controle-unit aan op de uitgang van de dynamo (D+-
kabel).