155
2. De VC 670 meet de werkelijke relatieve waarde van een wisselgroot-
te (True rms = werkelijke effectieve waarde). Deze meetsoort is
steeds zinvol, als het bij een meetsignaal om een niet sinusvormige
spanning, een supergeponeerd signaal, een mengsignaal of om een
hoger-frequent signaal (b.v. uit een schakelvoeding) gaat.
3. Instelbare speciale functies
De volgende subfuncties kunnen, afhankelijk van het type meter,
boven de „ENTER MENU“-toets ingesteld worden: referentiewaarde-
meting „
Æ
%“, MIN/MAX-waardebepaling, „TIME“, de meetwaardere-
gistratie „REC“, de meetwaardeweergave „RCLL“, de vergelijkings-
functie „LMT“ (alleen bij de VC 670), en de piekwaardemeting „PH“
(alleen bij de VC 650 en de VC 670). Deze subfuncties worden
beschreven vanaf hfst. 5.12.
5.6 20-A-gelijk- en wisselstroommeting
Voor het meten van gelijk- of wisselstromen tot max. 20 AACrms
(= effectief) of ADC handelt u als volgt:
a) Schakel de meter in. In de uitgangspositie is steeds de wisselspan-
ningmeting met „AUTO“ (automatische bereikskeuze) ingesteld.
Druk nu tweemaal op de toets „mA•TEMP•A“. De meter schakelt
over naar A-wisselstroommeting, te zien aan het symbool „AC“ links
naast de meetwaarde. Voor het meten van gelijkstromen tot max.
20 A drukt u eenmaal op de toets „AC/DC“.
AUTO
AC
mA
mA
Hz
0
+10
+20
154
a) Schakel de meter in. In de uitgangspositie is steeds de wisselspan-
ningmeting met „AUTO“ (automatische bereikskeuze) ingesteld.
Druk nu eenmaal op de toets „mA•TEMP•A“. De meter schakelt over
naar mA-wisselstroommeting, te zien aan het symbool „AC“ links
naast de meetwaarde. Voor het meten van gelijkstromen tot max.
400 mA drukt u eenmaal op de toets „AC/DC“.
b) Verbind het zwarte meetsnoer met de bus „COM“ op de meter en het
rode meetsnoer met de bus „mA“ bij de VC 630 resp. met
„mA•TEMP•
“ bij de VC 650 en de VC 670.
c) Onder de meetwaarde is tijdens de meting de bargraph actief, een
soort analoge aanduiding met een hogere meetsnelheid. De bar-
graph vervult de functie van een tendensaanduiding.
d) Verbind de meetsnoeren met het te meten object (zie onderstaande
afbeelding).
Let op!
Zodra er bij de gelijkstroommeting een „-“ voor de meetwaarde ver-
schijnt, is de gemeten stroom negatief (of u hebt de meetsnoeren ver-
wisseld).
Meet geen stromen in stroomcircuits, waarin spanningen groter dan 250
VDC resp. VACrms kunnen optreden, omdat dat anders voor u levensge-
vaarlijk kan zijn. Meet in geen geval stromen groter dan 400 mA. Meet
stromen kleiner dan 400 mA alleen in circuits, die zelf met 400 mA flink
beveiligd zijn.
Aanwijzingen!
1. Tijdens de wisselstroommeting wordt tevens, behalve de meetwaar-
de en de bargraph op het kleine sub-display rechts onder („kleine“
display) de frequentie van de wisselstroom weergegeven. Zie daar-
voor onderstaande afbeelding.
A
~
Stromquelle
Sicherung
Meßgerät
Verbraucher