139
• De spanning tussen een willekeurige bus van de meter en aarde mag
niet groter zijn dan 500 VDC of VACrms.
• Als er aangenomen kan worden dat werking zonder gevaar niet meer
mogelijk is, moet het apparaat buiten werking gesteld worden en
beschermd worden tegen het per ongeluk in werking stellen door der-
den. U kunt er van uitgaan dat gebruik zonder gevaar niet meer moge-
lijk is, als
- het apparaat zichtbaar beschadigd is
- het apparaat niet meer werkt en
- het apparaat langere tijd onder ongunstige omstandigheden opge-
slagen is of
- na transport onder moeilijke omstandigheden.
• Schakel het apparaat nooit gelijk in, als het van een koude naar een
warme kamer gebracht wordt. Het daarbij ontstane condenswater kan
onder omstandigheden uw apparaat beschadigen. Laat het apparaat
oningeschakeld op kamertemperatuur komen.
4. Functiebeschrijving van de bedienings-
elementen (invoer via toetsen)
4.1 Basisbeschrijving
Afbeelding vooraanzicht zie uitklappagina
4.2 Basisaanduiding
Afhankelijk van het DMM-type en meetfunctie kunnen er verschillende
aanduidingen op het hoofddisplay (S0) en op de subdisplays S1, S2 en S3
afgelezen worden. De volgende tabel geeft hierover uitsluitsel.
+
TRIG
±
REC
½
cly
ms
mV
%
dB
mV
KHz
¡
C
¡
F
MAX
MIN
%
MIN/MAX
TIME
LMT
PH
REC
RCLL
mVA%
AUTO
AC DC
TONE
Mk
½
Hz
¡
C
¡
FnumF
HOLD
0
-10
-20
-30
-30
-20
-10
Hz
hfe
Logic
VOLT
½
mA
A
TEMP
S0
S1
S2
S3
138
• In scholen, opleidingsinstituten en doe-het-zelf-werkplaatsen dient
het gebruik van meetapparatuur te geschieden onder toezicht van
geschoold personeel.
• Bij het openen van deksels of het verwijderen van onderdelen, behalve
als dat met de hand mogelijk is, kunnen spanningvoerende delen
blootgelegd worden. Ook aansluitingen kunnen spanningvoerend
zijn. Voor een afregeling, onderhoud, inbouwen of vervangen van
onderdelen of modules dient het apparaat van alle spanningsbronnen
losgemaakt te zijn, als het openen van het apparaat noodzakelijk is.
Als daarna een afregeling, onderhoud of reparatie aan het geopende
apparaat onder spanning noodzakelijk is, mag dit alleen door een vak-
man gebeuren, die met de daaraan verbonden gevaren, resp. de
betreffende voorschriften vertrouwd is (VDE-0100, VDE-0863, VDE-
0701).
• Voor iedere wisseling van het meetbereik dient u de meetpunten resp.
de adapter van het te meten object te verwijderen. Controleer voor
iedere meting uw meter resp. de meetsnoeren op beschadiging(en).
• Werk met de meter niet in ruimtes of bij ongunstige omgevingsom-
standigheden, waarin/-bij brandbare gassen, dampen of stoffen aan-
wezig (kunnen) zijn. Vermijd voor uw eigen veiligheid beslist het nat
of vochtig worden van de meter resp. van de meetsnoeren. Vermijd
het werken in de onmiddellijke nabijheid van:
a) sterke magnetische velden (luidsprekers, magneten)
b)
elektromagnetische velden (transformatoren, motoren, spoelen,
relais, elektromagneten enz.)
c) elektrostatische velden (op-/ontladingen)
d) zendantennes of HF-generatoren
Daardoor kan de meetwaarde vervalst worden.
• Vermijd voor uw eigen veiligheid beslist het vochtig of nat worden van
de meter resp. van de meetsnoeren en adapters.
• Gebruik voor het meten alleen de meetsnoeren die bij de meter gele-
verd worden resp. de adapters die als optie daarvoor passend verkrijg-
baar zijn. Alleen deze zijn toegestaan!
• Om een elektrische schok te vermijden, moet u er op letten dat u de
meetpunten en de te meten aansluitingen (meetpunten) tijdens de
meting niet, ook niet indirect, aanraakt.