C
G
T
T
C
L
A
1
B
F
E
E
B
F
A
2
A
1
E
F
F
���
S
D
S
A
2
���
D
Uitvoeringen
Dit bedieningsvoorschrift is geldig voor de volgende drooglopende schottenpompen
van de serie: TR 20 DVV (20)
➝
(Fig.
���
) en TR 81 DVV (33), (34)
➝
(Fig.
���
).
Ze hebben een nominale volumestroom van 20 en 80 m
3
/h bij 50 Hz. De druk en
vacuümgrenzen (bar) zijn op het typeplaatje (N) aangegeven.
Beschrijving
De genoemde serie heeft aan de aanzuigzijde twee aansluitingen en aan de
drukzijde één aansluiting. De aangezogen lucht wordt door een ingebouwd micro-
filter gereinigd. De koolstof die ontstaat door het afslijten van de lamellen wordt
eveneens door een geïntegreerd filter afgescheiden. De koeling van het pomphuis
gebeurt bij de bouwgrootte TR 20 DVV door de motorventilator, bij de bouwgrootte
TR 81 DVV door een tussen motor en pomphuis extra aangebrachte koelventilator.
Bij de bouwgrootte TR 81 DVV bestaat de variant (33) met een stekker en een kabel
of variant (34) zonder stekker en kabel.
Motor en de pomp hebben een gemeenschappelijke as. Regelventielen (veer-
belaste schotelventielen) maken de instelling van de druk en het vacuüm op de
gewenste waarde mogelijk tot de maximale bovenwaarde.
Toebehoren: Indien nodig terugslagklep (ZRK), motorbeveiligingsschakelaar (Z-
MS).
Toepassing
De machines zijn geschikt voor industriële toepassing, d.w.z. dat de beveiligingen conform EN DIN 294 zijn volgens tabel 4 voor
personen boven de 14 jaar.
De TR...DVV is geschikt voor het gelijktijdig verzorgen van druk en twee verschillende niveau’s vacuüm tussen 0 en de op het typeplaatje
aangegeven maximum waarde (bar). Continue gebruik is toegestaan.
De omgevingstemperatuur en de aanzuigtemperatuur moet tussen de 5 en 40° C liggen. Bij temperaturen buiten dit bereik
verzoeken we u om overleg met ons te plegen.
Deze drooglopende vacuümpompen zijn geschikt voor het verpompen van lucht met een relatieve vochtigheid van 30 tot 90%.
Er mogen geen gevaarlijke mengsels (b.v. brandbare of explosieve gassen of dampen),extreem vochtige lucht, agressieve gassen,
waterdamp, oliedamp of oliesporen of vetten aangezogen worden.
De standaard uitvoering mag niet in ruimten gebruikt worden die explosie gevaarlijk zijn.
Bij toepassingen, waarbij een onbedoeld afzetten of uitval van de druk-vacuümpomp tot gevaarlijke situaties voor personen of
installaties kan leiden, moeten hiertegen voldoende veiligheidsmaatregelen genomen worden.
Onderhoud en opstelling (figuur
���
,
���
en
���
)
Bij pompen op bedrijfstemperatuur kunnen de oppervlakken (Q) boven de 70°C stijgen. Daar moet men aanraken vermijden.
Bij inbouwen van de pomp moet voor het onderhoud aan het aanzuigfilter (S),uitlaatfilter (T), lagerdeksel (G) en vetnippel (L) minstens 30 cm ruimte
aanwezig zijn. Verder moet er op gelet worden, dat de koellucht toevoer (E) en de koeluchtuitstroomopening (F) minstens op 10 cm van het
dichtsbijzijnde object liggen. (Uitgeblazen koellucht mag niet opnieuw aangezogen worden).
De TR...DVV kan slechts in horizontale positie probleemloos gebruikt worden.
Bij opstelling 1000 m boven de zeespiegel zal een capaciteits vermindering optreden. In deze gevallen verzoeken wij u om overleg
met ons te plegen.
De opstelling van de druk- vacuümpomp op een vaste ondergrond is zonder verankering mogelijk. Bij opstelling in een constructie bevelen we
het toepassen van trillingsdempers aan. De trillingen van deze schottenpompen zijn zeer gering.
Installatie (figuur
���
)
De pomp mag niet zonder het standaard aangebrachte regel- en begrenzingsventiel gebruikt worden, zodat de toelaatbare overdruk
(zie typeplaatje) niet overschreden wordt.
Bij opstelling en gebruik moeten de voorschriften van de arbeidsinspectie aangehouden worden.
1. Vacuümaansluiting bij (A
1
)
➝
diepste vacuüm en bij (A
2
)
➝
ondiepste vacuüm (tweede vacuüm); drukaansluiting bij (B).
Bij dunne en/of lange leidingen vermindert de capaciteit van de druk-vacuümpomp.
2. De elektrische motorgegevens zijn op het typeplaatje of het motortypeplaatje aangegeven. De motoren voldoen aan de DIN/VDE 0530 en zijn
in de beschermingsklasse IP 54 en de isolatieklasse F uitgevoerd. Het bijbehorende aansluitschema bevindt zich in de klemmenkast van de
motor. (vervalt bij uitvoeringen met stekker). Motorgegevens moeten met die van het aanwezige elektriciteitsnet vergeleken worden. (Soort
stroom, spanning, frequentie van het net, toegestane stroomstekte).
3. Motor via motorbeveilgingsschakelaar aansluiten. ( voor de afzekering is een motorbeveiligingsschakelaar en voor de trek ontlasting van de
aansluitkabel een bevestingingspunt en een Pg-wartel nodig).
We adviseren het gebruik van motorbeveiligingsschakelaars, welke de uitschakeling van de pomp tijdvertraagd uitvoeren, afhankelijk van een
te hoge stroom. Kortstondige stroom overbelasting kan
bij een koude start op treden.
De elektrische installatie mag alleen door een
erkende installateur met in achtname van
NEN 60204 elektrisch aangesloten worden. De gebrui-
ker dient voor een werkschakelaar te zorgen.