93
Door het opladen via die afstandsbedieningszender wordt energie onttrokken aan de daar geplaatste
batterijen. Daardoor vermindert ook de bedrijfstijd van de zender.
Let tijdens het vliegen daarom ook op het LED-indicatorlampje en de akoestische signalen van de zender
en stop met vliegen bij een overeenkomstige melding „Batterij leeg - zie ook het hoofdstuk „Ingebruikname
van de zender“).
Voor een maximaal bereik van de zender en voor het opladen via de afstandsbedieningszender is omwille
van de hogere celspanning (1,5 V) het gebruik van batterijen absoluut noodzakelijk.
Sluit de vliegaccu aan de laadkabel aan, zoals in het punt „Opladen met behulp van de USB-kabel“ beschreven. Steek
de USB-stekker van de laadkabel op de zender in de daartoe voorziene bus (afbeelding 1, pos. 5). Schakel dan de
zender met behulp van de functieschakelaar (zie ook afbeelding 1, pos. 6) in.
De LED-weergave op de zender (zie ook afbeelding 1, pos. 10) licht eerst rood op en begint na ca. 3 seconden groen
te knipperen. Het LED-laadcontrolelampje in de USB-stekker begint op te lichten. Het opladen is gestart.
Wanneer het opladen is voltooid, licht het LED-indicatorlampje op de zender permanent groen op en het LED-
laadcontrolelampje in de USB-stekker is uitgedoogd.
Ontkoppel onmiddellijk daarna de vliegaccu van de laadkabel en de USB-laadkabel van de zender. Schakel de zender
opnieuw uit.
b) Controleren van de mechaniek
Voor u de modelhelikopter in gebruik neemt, is het
wenselijk de mechaniek te controleren.
Alleen wanneer de mechaniek veilig, spelingvrij en
absoluut vlot werkt, kan het model met het minste
energieverbruik vliegen. Omwille van deze reden moet
de functie van de mechaniek voor elke vlucht kort wor-
den gecontroleerd.
Draai daarom de hoofdrotor voorzichtig heen en weer
en controleer daarbij het samenspel van het
hoofdtandwiel (1) met het motorritsel (2). De tandwielen
moeten stevig in elkaar grijpen zonder daarbij vast te
klemmen of een te hoge wrijving aan te geven. De beide
motorassen met de aandrijftandwielen moeten volledig
recht zijn afgesteld en mogen niet onrond lopen.
Draai voorzichtig de tandwielen van de servo’s (3) heen
en weer. Ook deze tandwielen moeten makkelijk
kunnen worden gedraaid. Let hier in het bijzonder op
vervuiling en verwijder dit voor het vliegen.
De centrifugaalgewichtstang (4) aan de rotorkop moet
recht zijn afgesteld en de uiteinden moeten makkelijk
op en neer kunnen worden bewogen.
De aansturingshendel (5) mag daarbij in geen enkele
positie moeilijk bewegen of klemmen.
Afbeelding 5
Содержание Micro
Страница 110: ...110 ...
Страница 111: ...111 ...