110
Let op:
• Wijzig de instellingen alleen stap voor stap en controleer vervolgens of het veranderde rijgedrag aan uw
verwachtingen voldoet. Noteer de aangebrachte wijzigingen zodat u ze makkelijk opnieuw ongedaan kunt
maken.
• Worden de kogelkopschroeven (A) en (B) in de tegengestelde richting gedraaid worden (een schroef naar
links in de richting van de wijzers van de klok, de andere tegen de wijzers van de klok in), dan verandert
dit het voor-/naspoor en niet de wielvlucht!
• Draai beide kogelkopschroeven (A) en (B) altijd gelijkmatig, vb. beide schroeven een kwartdraai in de
richting van de wijzers van de klok.
• Let erop dat de schroefdraad van de kogelkopschroeven (A) en (B) minstens tot 2/3 in de wieldraagarm
ingedraaid blijft. Worden de schroeven te ver uitgedraaid, dan kan niet enkel de aandrijfbron uitvallen,
maar het gevaar bestaat ook dat het staartroer beschadigd raakt, wanneer de kogelkopschroef uit de
schroefdraad breekt.
Worden beide kogelkopschroeven te ver ingedraaid, dan loopt de motor te streng; dit moet ook worden
vermeden.
• De beide buitenliggende metalen tapeinden (C) dienen voor het vastmaken van de in de fusee liggende
kogelkopschroeven (A) en (B).
Het is juist en optimaal wanneer de kogelkopschroeven in de fusee makkelijk kunnen bewegen, maar niet
wankelen. Enkel dan is de probleemloze vering van het wiel mogelijk!
Draai de metalen tapeinden (C) niet met geweld vast aangezien dan de vering te strak is; het wiel kan niet
goed in- en opnieuw uitveren.
Als daarentegen het metalen tapeind (C) niet voldoende wordt vastgedraaid, wikkelen de kogelkop-
schroeven (A) en (B) in de fusee en wordt het rijgedrag oncontroleerbaar aangezien de wielvlucht tijdens
het rijden verandert.
b) Spoor instellen
Het spoor (toespoor = afbeelding „A“, naspoor = afbeelding „B“) heeft be
-
trekking van de stand van het wielvlak ten opzichte van de rijdrichting.
Tijdens het rijden worden de wielen door de rolweerstand vooraan uit
elkaar gedrukt en staan daarom niet meer exact parallel t.o.v. de rijricht-
ing.
Ter compensatie kunnen de wielen van het stilstaand voertuig zo inge-
steld worden dat ze vooraan lichtjes naar binnen wijzen. Dit toespoor
zorgt tegelijkertijd voor een betere zijdelingse geleiding van de banden
en zodoende voor een directere reactie van de besturing.
Als u een zachtere reactie van de besturing wenst, kan dit via de instel-
ling van een naspoor bereikt worden, d.w.z. de wielen van het stilstaand
voertuig wijzen naar buiten.
De bovenstaande afbeelding toont een sterk overdreven instelling die enkel dient voor de verduidelijk van
het onderscheid tussen voor- en nadeel. Wordt een dergelijke instelling bij het voertuig gekozen dan is het
nu nog zeer slecht wisselbaar!
¦ ¦
A
B
Содержание 49 01 27
Страница 122: ...122 ...
Страница 123: ...123 ...