240
NL
Beheer
Back-up
Back-up legt back-upgegevens aan voor systeem- en
applicatie-instellingen.
De back-upgegevens worden gebruikt om het systeem
terug te zetten na het te hebben geïnitialiseerd wegens een
systeemfout of om een andere reden.
Als het apparaat verbonden is met de pc via een USB-
•
kabel, de verbinding verbreken alvorens de back-up uit
te voeren. Als het apparaat bezig is met optekenen, het
optekenen stoppen en de opgetekende gegevens opslaan.
Voor informatie over welke gegevens worden opgenomen
•
in een back-up, de paragraaf "Betroffen gegevens bij
initialiseren, back-up en terugzetten" raadplegen onder
"Initialiseren" (
Ü
pagina 239).
Rijlogboekgegevens worden niet opgenomen in de back-
•
upgegevens. Rijlogboekgegevens moet u apart op een pc
opslaan.
Ü
Gegevens overbrengen (pagina 212)
1
Op het homescherm, tikken op het pictogram
[Instellingen].
Hierdoor verschijnt het instellingenmenu.
2
Tikken op [Systeem] - [Instellingenbeheer] -
[Back-up].
Hierdoor verschijnt een bevestigingsbericht
waarin u wordt gevraagd of u een back-up van de
systeemgegevens wilt uitvoeren.
3
Tikken op [OK].
Hierdoor worden de back-upgegevens aangelegd.
Dit bericht verschijnt wanneer de back-upgegevens
aangelegd zijn. Tikken op [OK] om de back-up af te
sluiten.
4
Het apparaat aan uw pc aankoppelen.
De meegeleverde USB-kabel aan een USB-connector
van de computer aansluiten.
Voor informatie over de verbindingen, de paragraaf "Het
apparaat opladen" raadplegen onder "Opladen" (
Ü
pagina 192).
5
U kunt de back-upgegevens op welke locatie
dan ook op de pc opslaan.
In het inwendige flashgeheugen van het apparaat
worden de back-upgegevens opgeslagen in een map
met de naam "\Pioneer\Setting\".
Er rekening mee houden dat de back-upgegevens die in het
•
flashgeheugen van het apparaat opgeslagen liggen worden
gewist telkens wanneer het apparaat wordt geïnitialiseerd.
Zorg ervoor dat u de back-upgegevens opslaat op een pc of
een ander medium.