Inbouw-, bedrijfs- en onderhoudshandleiding
Bouwserie TVS
TVS 100-dutch
Blz. 54
Revisie 04
Artikel nr. 771072023
Uitgave 01/2011
zuigzeef zo ver boven de filterbuis plaatsen dat er met
zekerheid geen zand meegesleurd kan worden. Vindt
het inbouwen van de pomp toch in de buurt van de
filterbuis resp. onder de filterbuis plaats, moet een
bescherming tegen zand resp. een stromingsmantel
worden aangebracht.
De koeling van de motor vindt door het putwater
plaats. De vereiste minimum-stromingssnelheid bij de
buitenommanteling van de motor moet tijdens het
bedrijf gegeven zijn. Let erop dat het aggregaat
volledig vrij in het water hangt en niet in zand of
modder op de putgrond gedompeld wordt.
Bij nauwe boorgaten is het raadzaam met een
nauwkeurige nabootsing van de pomp de diepte
van het boorgat te peilen om er zeker van te zijn
dat de pomp niet blijft steken resp. beschadigd
wordt.
4.3 Buisleiding
Het aggregaat moet vrij aan de drukleiding onder de
laagste
bedrijfswaterstand
hangen.
Het
draagvermogen en de drukweerstand van de
buisleiding moeten zo worden vastgelegd dat het
gewicht van het aggregaat samen met de kabels, het
gewicht van de waterinhoud en de maximale
bedrijfsdruk met zekerheid opgenomen kunnen
worden.
Let vooral bij het optillen van het aggregaat uit
de put/het boorgat op het gewicht van de
gevulde drukleiding!
Onderwatermotorpompen met schroefdraadverbinding
mogen bij het inschroeven van de buisleiding alleen bij
het bovenste drukhuis worden vastgehouden om een
verwringen en beschadigen van het pompelement te
vermijden. Om te verhinderen dat de pomp van de
buisleiding losraakt moet de schroefdraadverbinding
worden geborgd, bijv. met in de handel gebruikelijke
vloeibare schroefbeveiliging (Loctite, Omnifit of iets
dergl.). Hiermee wordt eveneens een eventuele
scheurcorrosie
in
de
schroefdraadverbinding
verhinderd.
Bij flensverbindingen moet erop worden gelet dat de
flenspakking er centrisch wordt ingelegd en het vrije
doorstromingsprofiel niet nauwer maakt. De randen
van de flens of de kabeluitsparingen afronden om
beschadigingen van de kabels te vermijden. De
flenskoppelingen moeten tegen losraken worden
geborgd.
4.4 Samenkoppelen van pomp en motor
(alleen bij aparte levering van pomp en motor)
Bescherm
de
motorkabel
tegen
beschadigingen.
Eventueel aanwezige transportbeveiligingen bij
pomp of motor verwijderen.
Is de motor slechts voor één draairichting
geschikt, moet voor het in elkaar zetten de
overeenstemming van de draairichting met het
pompelement
worden
gecontroleerd.
Het
kenmerken van de draairichting vindt bij de pomp
door een draairichtingspijl, bij de motor door een
kenletter in de type-aanduiding (R=draairichting
rechts, L=draairichting links tegen de wijzers van
de klok in, steeds gezien in de richting van de
motorstomp resp. de pompdrukaansluitstomp)
plaats, indien de motor slechts voor één
draairichting is toegelaten. Bij motoren voor beide
draairichtingen vallen deze kenmerken weg.
Aseinden resp. koppeling alsmede centreringen
controleren en, indien nodig, reinigen. Met
glijmiddel invetten.
Pompelement op de verticaal geplaatste motor
zetten en tandkoppeling over getande as
schuiven. Indien nodig, pompkoppeling een beetje
draaien, zodat de getande delen in elkaar passen.
Motoren vanaf 10" hebben een gladde
motorstomp met afstelveer.
Zuighuis van de pomp met de vier schroeven of
moeren vastdraaien en tegen losraken borgen (zie
hoofdstuk "Aanhaalmoment").
Controleren of het steunvlak van het pomphuis na
het vastschroeven nauwsluitend op de motorflens
ligt.
Controleren of de pompas resp. -koppeling axiaal
spelingsvrij nauwsluitend op de motoras staat:
pompas en koppeling axiaal in de richting van de
pomp optillen en kijken of de as weer in de
uitgangspositie terugzakt.
Indien aanwezig, radiale borgschroeven op de
koppeling vastdraaien en borgen.
Controleren of de as zich gelijkmatig laat
doordraaien.
Zuigzeef
en
kabels
samen
met
kabelbeschermplaat monteren.
Bij compleet gemonteerd geleverde aggregaten wordt
aangeraden vóór het inbouwen de zuigzeef eraf te
nehmen en te controleren of de as zich gelijkmatig laat
doordraaien.
Eventueel
aanwezige
transportbeveiligingen tevoren verwijderen.
Aanhaalmoment
Maat
Aanhaalmoment in Nm
(Droge schroefdraad)
½-20UNF-2B
60
M12
60
M16
150
M20
200
4.5 Spanning en frequentie
Netspanning en frequentie moeten met de op het
vermogensplaatje aangegeven waarden worden
vergeleken; zij moeten met elkaar overeenstemmen.
4.6 Kabels
Voor het inbouwen de gehele lengte van de kabel
alsmede de kabelaansluitingen op eventuele
beschadigingen onderzoeken. Defecte stukken met
krimpslangen of gietharsmoffen repareren en
vervolgens de isolatieweerstand controleren.