Inbouw-, bedrijfs- en onderhoudshandleiding
Bouwserie TVS
TVS 100-dutch
Blz. 51
Revisie 04
Artikel nr. 771072023
Uitgave 01/2011
1.4 Veiligheidsaanwijzingen
Gevaren
bij
niet-aanhouden
van
de
veiligheidsaanwijzingen
Het niet-aanhouden van de veiligheidsaanwijzingen
kan volgende gevaren tot gevolg hebben, bijv.:
Gevaar
voor
personen
door
elektrische,
mechanische en chemische invloeden.
Niet-vervullen van belangrijke functies van de
pomp of installatie.
Veiligheidsaanwijzingen voor de exploitant /
operator
Afhankelijk van de bedrijfsvoorwaarden zijn door
slijtage, corrosie of veroudering de levensduur en
daarmee de gespecificeerde eigenschappen
begrensd. De exploitant moet ervoor zorgen dat
door regelmatige controle en onderhoud alle delen
op tijd worden vervangen die een veilige functie
niet meer waarborgen. Elke waarneming van een
abnormale werkwijze of een waarneembare
beschadiging verbiedt een verder gebruik.
Installaties waarbij het uitvallen of niet-
functioneren tot materiële schade of persoonlijk
letsel kan leiden, moeten met alarminstallaties
en/of
reserveaggregaten
worden
uitgerust
waarvan de functionalitiet met regelmatige
tussenpozen moet worden gecontroleerd.
Gevaren door elektrische energie moeten worden
uitgesloten (bijv. door aanhouden van de
plaatselijk geldende voorschriften voor elektrische
installaties).
Bij
werkzaamheden
aan
spanningvoerende bouwelementen eerst de
stekker uit het stopcontact trekken resp. de
hoofdschakelaar uitschakelen en de zekering
eruitdraaien.
Er
moet
een
motorveiligheidsschakelaar aanwezig zijn.
Principieel mogen werkzaamheden aan de pomp
of installatie alleen bij stilstand en in drukloze
toestand worden uitgevoerd. Alle delen moeten de
omgevingstemperatuur hebben aangenomen. Het
moet
gewaarborgd
zijn
dat
tijdens
de
werkzaamheden niemand de motor in bedrijf kan
stellen. De in de bedrijfshandleiding beschreven
werkwijze voor het stopzetten van de installatie
moet in ieder geval worden aangehouden.
Pompen of installaties die voor de gezondheid
gevaarlijke media transporteren moeten worden
gedecontamineerd voordat zij uit elkaar worden
genomen. Let op de veiligheidsgegevensbladen
van de betreffende transportmedia. Onmiddelijk
na beëindiging van de werkzaamheden moeten
alle veiligheids- en beschermingsinrichtingen weer
worden aangebracht resp. in werking worden
gezet.
Volgens EG-machinerichtlijn moet elke machine
met één of meerdere noodcommando-inrichtingen
zijn uitgerust, waardoor direct dreigende of
intredende gevaarlijke situaties vermeden kunnen
worden. Uitgezonderd zijn machines waarbij het
gevaar niet door een noodcommando-inrichting
kan
worden
verminderd,
omdat
de
noodcommando-inrichting de tijdsduur tot het
normale stopzetten niet verkort of het niet mogelijk
maakt bijzondere, in verband met het gevaar
vereiste maatregelen te treffen. Deze commando-
inrichting moet:
duidelijk herkenbare, goed zichtbare en snel
toegankelijke instellingsdelen hebben;
voor een zo snel mogelijk stopzetten van het
gevaarlijke bewegingsproces zorgen zonder dat
hierdoor nog meer risicofactoren ontstaan;
eventueel
bepaalde
beveiligingsbewegingen
activeren of het activeren ervan toelaten.
Indien de noodcommando-inrichting na het
activeren van een nood-stop-commando niet meer
bediend wordt, moet dit commando door
blokkeren van de noodcommando-inrichting tot de
deblokkering ervan gehandhaafd blijven. Het mag
niet mogelijk zijn de inrichting te blokkeren zonder
dat hierdoor een nood-stop-commando wordt
geactiveerd. De inrichting mag alleen door een
geschikte bediening gedeblokkeerd kunnen
worden, door de deblokkering mag de machine
niet in werking worden gezet, het in werking zetten
mag alleen mogelijk worden gemaakt.
Een onderbreking, een terugkeer van de
energievoorziening na een onderbreking of een
andere wijziging in de energievoorziening van de
machine mag niet tot gevaarlijke situaties leiden
(bijv. drukstoot).
Toerental, druk, temperatuur
Aan
installatiezijde
moeten
geschikte
veiligheidsmaatregelen worden getroffen, zodat
toerental, druk en temperatuur in de pomp de in de
orderbevestiging aangegeven grenswaarden met
zekerheid niet overschrijden. Bovendien moeten
drukstoten, die bij een te snel opstarten of
uitschakelen van de machine kunnen ontstaan,
absoluut op een afstand van de pomp worden
gehouden
(door
dienovereenkomstig
gedimensioneerde
luchthelmen,
terugslagklep,
opstartschuif of soft-starter). Denk er bij een
stroomonderbreking aan dat er in dit geval bijv. bij
soft-starters en schuiven geen beveiliging tegen
drukstoten meer aanwezig is.
Toevoerhoogte en NPSH
Het transportmedium moet bij de loopwielinlaat een
minimumdruk NPSH hebben, zodat een cavitatievrij
werken gewaarborgd is resp. een afschakelen van de
pomp verhinderd wordt. Aan deze voorwaarde is
voldaan
wanneer
de
installatie-NPSH-waarde
(NPSHA) onder alle bedrijfsomstandigheden met
zekerheid boven de pomp-NPSH-waarde (NPSHR)
ligt.
Daalt de waarde beneden de pomp-NPSH-waarde,
kan dit van materiaalschade als gevolg van cavitatie
tot aan verwoestingen door oververhitten leiden.
De NPSHR-waarde is bij elk pomptype in de
karakteristiekbladen aangegeven. Op aanvraag sturen
wij u graag onze overdrukken ter berekening van de
NPSH-waarden toe.
De
vereiste
toevoerhoogte
(minimum-
waterspiegelafdekking boven de zuigzeef van de