
In geval van lekkage bij het oliereservoir kan het
gebeuren dat het vuilwater met olie vervuild wordt.
Aansluitkabel voor dompelpompen
Dompelpompen zijn, afhankelijk van type, met 10 m kabel
H07RNF uitgerust.
Volgens de geldende voorschriften mogen dompelpompen,
met een aansluitkabellengte van minder dan 10 m, binnen als
pompen voor het leegpompen van kelders gebruikt worden.
Daarom moet bij aankoop op de kabellengte en op het
kabeltype gelet worden.
Wijze van aanpak:
Let op!
Geadviseerd wordt de pomp schuin in de vloeistof te
dompelen, resp. neer te leggen. Daardoor kan de luchtbel
vanuit de behuizing ontsnappen en de pomp werkt
daardoor direct. Aansluitend kan de pomp weer
standaard opgesteld worden.
Let op!
Om een lange levensduur van de pompafdichtingen te
garanderen adviseren wij de pomp regelmatig met
schoon water uit te spoelen.
Automatische drijver
De drijver zet automatisch de pomp in of uit bedrijf, indien het
vloeistofniveau toeneemt, resp. afneemt. Als de drijverkabel
verlengd, resp. verkort wordt, uitgaand vanuit zijn
bevestigingspunt, veroorzaakt men het inschakelen, resp.
uitschakelen van de pomp, op grond van de gewenste
minimale, resp. maximale vloeistofhoogte. De drijverkabel is
met een geschikte houder aan de pompgreep bevestigd. Wij
verzoeken om te controleren dat de drijver bij het pompen vrij
beweegt. Telkens als de pomp in zeer vervuild water gebruikt
werd, moet deze met helder water uitgespoeld en gereinigd
worden. De in- en uitschakelhoogtes kunnen variëren.
Beveiliging tegen overbelasting/thermische
motorschakelaar
De dompelpomp is met een thermische motorschakelaar
uitgerust. Indien de motor oververhit wordt, schakelt de
motorschakelaar de pomp automatisch uit. De afkoeltijd
bedraagt ca. 25 minuten, aansluitend schakelt de pomp zich
automatisch weer in. Als de motorschakelaar weer is
ingeschakeld, is het beslist noodzakelijk de oorzaak van het
uitschakelen op te sporen en deze oorzaak te verwijderen (zie
ook „Storingen“). De hier uitgevoerde adviezen mogen niet
als aanwijzingen voor “zelfgemaakte” reparaties beschouwd
worden omdat de reparatiewerkzaamheden specifieke
vakkennis nodig hebben. Bij eventuele storingen dient u zich
altijd tot de klantendienst te wenden.
Aanwijzingen stap voor stap
•
Sluit een met de diameter van de pompuitgang
overeenkomstige waterslang aan (zie Montage en de
eerste inbedrijfstelling/afb. F).
•
Bevestig een touw of ketting of iets dergelijks aan de
greep van de pomp om deze op een juiste plaats te
brengen.
•
Plaats, resp. leg de pomp „schuin“
(afb. D)
in de te
verpompen vloeistof neer. Let er op dat de
drijverschakelaar in de werkpositie staat.
•
Sluit de pomp aan het stroomnet aan.
•
Na beëindiging van de werkzaamheden met helder
water doorspoelen.
Operatie
De pomp wordt in bedrijf gesteld door het aansluiten van de
stekker aan een passend stopcontact en door het brengen
van de drijverschakelaar in gewenste positie (zie hoofdstuk
“Bediening”). Indien de pomp getild of verplaatst wordt,
gebeurt dit met de aangebouwde greep en niet met de
aansluitkabel. Indien de pomp gedompeld wordt, moet men
hiervoor – wanneer noodzakelijk – een touw, ketting of iets
dergelijks gebruiken dat aan de greep wordt bevestigd.
Bij modderige, zandachtige, resp. steenachtige grond moet
de pomp aan een touw, resp. ketting opgehangen worden,
resp. op een passende brede grondplaat opgesteld worden
om deze ondergedompeld te laten werken. Zand, resp.
andere schurende stoffen verminderen de levensduur van de
hydraulische onderdelen evenals van de pompdichtingen en
moeten daarom vermeden worden. Bij vriestemperaturen
moet de pomp uit de te verpompen vloeistof verwijderd
worden. Absoluut dient vermeden te worden dat de pomp aan
bevriezingsgevaar wordt blootgesteld. De pomp moet geleegd
en in een tegen vorst beschermde plaats opgeslagen worden.
Instellingen van de drijverschakelaar (afb. B + C)
Het in-, resp. uitschakelmoment van de pomp kan door
verschillende instellingen van de drijverschakelaar geregeld
worden. In
afb. B
is de drijverkabel zonder fixatiewijziging
met volle schakelradius te zien. Cijfer 1 is daarbij de “aan”
positie, cijfer 0 de “uit” positie.
Door een overeenkomstige fixatie van de drijverkabel aan
de greep van de pomp kan de schakelradius bij beperkte
plaatsomstandigheden of bij overeenkomstige
niveauregeling verkleind worden. Cijfer 1 in
afb. C
is ook
hier de “aan” positie, cijfer 0 de “uit” positie.
Continue werking:
De drijver kan ook zijdelings aan de
pomp opgehangen worden; in deze positie (de kabel van de
drijver wijst naar beneden) draait de pomp continue.
Belangrijk: Bij continue werking absoluut het
drooglopen vermijden!
Содержание 94625
Страница 2: ...D E A 1 7 5 2 6 4 3 B C 1 0 1 0 F...