108
Voer de volgende procedure uit om gelijkstroom (A
) te meten:
• Schakel de DMM met de draaischakelaar (3) in en selecteer de meet-
functie “A
” en het verwachte meetbereik (40A/4A). Op het dis-
play verschijnt “A” en het symbool AC voor wisselstroom.
• Druk op de “SELECT”-toets om over te schakelen naar de DC-meet-
functie. Op het display verschijnt “DC”.
• De weergave wordt bij gesloten stroomtang in het gelijkstroom-meet-
bereik niet automatisch op nul gezet. Voer voor elke meting een nul-
puntinstelling uit. De ongewenste weergavewaarde wordt onderdrukt
met de functietoets “ZERO” (nulpuntinstelling). Druk met gesloten
stroomtang kort op de toets “ZERO”. Om de nulpuntinstelling te de-
activeren, houdt u de “ZERO”-toets ongeveer 2 seconden ingedrukt of
wisselt u van meetfunctie.
• Druk op de openingshendel van de stroomtang (10) om de klem te
openen.
• Klem de te meten enkele geleider en sluit de tang opnieuw. Plaats de
stroomleider in het midden van de tang. Let op de stroomrichting. De
plusgeleider moet komend van de stroombron van voor naar achteren
lopen.
• De gemeten gelijkstroom wordt weergegeven op het display.
• Als een negatieve stroom wordt aangegeven, is de polariteit van de geleider verwisseld of stroomt de stroom in de
tegenovergestelde richting (bijv. in de zonne- of laadmodus).
• Verwijder na het afsluiten van de meting de stroomtang van het meetobject en schakel het product uit. Zet de
draaiknop op “OFF”.
De inactieve resetwaarde kan relatief groot zijn na een DC-stroommeting met hoge stromen en kan niet
worden gereset naar nul. Schakel in dit geval kort over naar de AC-meetfunctie (A
). Overschakelen
naar het AC-bereik werkt de remanentie (restmagnetisme van de meetspoel) door middel van een wis-
selend elektrisch veld tegen. Daarna er terug worden overgeschakeld naar de DC-meetfunctie. Voer de
DC-meting uit zoals hierboven beschreven.