89
b) Instellen sporing
De sporing (toespoor = afb. “a”, naspoor = afb. “b”) heeft betrekking
van de stand van het wielvlak ten opzichte van de rijdrichting.
Tijdens het rijden worden de wielen door de rolweerstand vooraan uit
elkaar gedrukt en staan daarom niet meer exact parallel t.o.v. de rij-
richting. Ter compensatie kunnen de wielen van het stilstaand voertuig
zo ingesteld worden dat ze vooraan lichtjes naar binnen wijzen. Dit
toespoor zorgt tegelijkertijd voor een betere zijdelingse geleiding van
de banden en zodoende voor een directere reactie van de besturing.
Als u een zachtere reactie van de besturing wenst, kan dit via de instel-
ling van een naspoor bereikt worden, d.w.z. de wielen van het stilstaand
voertuig wijzen naar buiten. Een spoorhoek van 0° aan de vooras zorgt
voor een prima bestuurbaarheid op zowat elke ondergrond.
Een spoorhoek van meer dan 3° toespoor (a) of naspoor (b) leidt tot problemen bij het hanteren en een
lagere snelheid, bovendien verhoogt uw bandenslijtage..
De bovenstaande afbeelding toont een sterk overdreven instelling die enkel dient voor de verduidelijk van
het onderscheid tussen voor- en nadeel. Wordt een dergelijke instelling bij het voertuig gekozen dan is het
nu nog zeer slecht wisselbaar!
Sporing van de voorwielen instellen:
Het voor-/naspoor aan de voorste as laat zich door ver-
draaien van de afstelschroef (A) instellen.
Aangezien de afstelschroef zowel een linkse als rechtse
schroefdraad heeft, hoeft u deze voor het verstellen niet
te demonteren.
Draai altijd beide afstelschroeven gelijkmatig vast (linker en rechter voorwiel), aangezien anders hetzij de
trimming op de zender moet worden versteld (of zelfs de aansturing door het stuurservo moet worden
veranderd bv. door servostangen te verplaatsen).
Het spoor van de achterste wielen is bij het voertuig vooraf ingesteld en kan niet veranderd worden.
A
¦ ¦
a
b