72
10 Trimregelaar voor neutraalstand voor de aandrijving
Om ervoor te zorgen dat het voertuig bij het loslaten van de hendel (13) stil blijft staan, kan de neutraalstand met
deze trimregelaar nauwkeurig worden ingesteld.
11 EPA-instelling voor besturing een aandrijving (4 kleine draairegelaars)
Draairegelaar "EPA-ST (Left)" en "EPA-ST (Right)":
Met deze twee draairegelaars wordt de stuuruitslag naar
links en naar rechts begrenst. De instellingen zijn onafhankelijk van elkaar mogelijk. Of de instelling geldt voor
links of voor rechts, is natuurlijk afhankelijk van de instelling van de reverse-schakelaar (3) en kan daardoor bij dit
voertuig ook omgewisseld zijn.
De instelling van de maximale stuuruitslag moet er voor zorgen dat de aandrijving van de stuurservo niet overbelast
wordt, als het stuurmechanisme de eindstand bereikte. Een grotere hoek van de stuurservo leidt daardoor niet
meer tot tot het bewegen van het stuurmechanisme, maar alleen nog tot een overbelasten van de servoaandrijving
en een te hoog stroomverbruik.
Draairegelaars "EPA-TH (Backward)" en "EPA-TH (Forward)":
Met deze twee draairegelaars wordt de maxi-
male snelheid van het vooruit en achteruit rijden ingesteld. Normaal gezien moeten de beide draairegelaars vol-
ledig naar rechts in uurwerkwijzerzin op "MAX" worden gedraaid. Voor beginners is het echter zinvol de snelheid
te begrenzen.
Of de instelling geldt voor het vooruit of achteruit rijden, is natuurlijk afhankelijk van de instelling van de reverse-
schakelaar (4) en kan daardoor bij dit voertuig ook omgewisseld zijn.
12 Dualrate regelaar voor de besturing
Met de dual rate-regelaar wordt de mogelijke stuurhoek bij bewegen van het stuurwiel (8) begrenst. Zo kan bijv. bij
hogere snelheden fijngevoeliger gestuurd worden.
Regelaar naar rechts = grote stuurhoek bij volle uitslag van het draaiwiel (8)
Regelaar naar links = kleinere stuurhoek bij volle uitslag van het draaiwiel (8)
13 Hendel voor vooruit-/achteruitrijden
Met deze hendel wordt de aandrijving en remfunctie van het voertuig geregeld. Raadpleeg hiervoor ook hoofdstuk
9. j) verderop in deze handleiding.
14 Batterijvak
Plaats 8 batterijen van het type AA/mignon of 8 accu's volgens de juiste poolrichting in het vak. De juiste polariteit
is aangegeven in het batterijvak.
15 Laadbus
Indien er accu's in de zender werden geplaatst, kunnen deze met behulp van een geschikte laadkabel en
laadapparaat worden geladen.
De laadstroom mag daarbij niet groter zijn dan 250mA omdat in het andere geval de printbanen in de zender
beschadigd kunnen raken. Sluit bijgevolg geen snellaadapparaten aan! Let op de juiste polariteit van de batterij
(het binnencontact van de laadbus is de "+").
Probeer nooit gewone, niet oplaadbare batterijen te laden. Er bestaat brand- en explosiegevaar!