NEDERLANDS
85
19.
OPSPOREN EN OPLOSSEN VAN PROBLEMEN
PROBLEMEN CONTROLES
(MOGELIJKE OORZAKEN)
TYPE INGREEP
1.
De motoren P1
(of Hoofdm.)
en/of P2 en/of P3
en/of P4 krijgen
geen voeding.
A.
De thermische magneetschakelaar
van het schakelpaneel (ref. QM1
en/of QM2 en/of QM3 en/of QM4)
of de automatische
differentiaalschakelaar van de
verdeelinrichting heeft ingegrepen.
B.
Er is geen spanning op de klemmen
L1-L2-L3.
C.
De veiligheidszekeringen FU2 en/of
FU3 hebben ingegrepen en het
controlelampje (ref. HL1) brandt
niet.
D.
De relais ref. KM1 en/of KM2 en/of
KM3 en/of KM4 trillen.
A.
Controleer de isolatie van de kabels van
de elektropomp. Voer een reset uit van de
thermische magneetschakelaar binnen in
het schakelpaneel (ref. QM1-QM2-QM3-
QM4) of van de differentiaalschakelaar
van de verdeelinrichting.
B.
Controleer de aansluitkabels van het
schakelpaneel en schakelaars of
stroomonderbrekers die in de installatie
hebben ingegrepen.
C.
Identificeer een eventuele kortsluiting en
vervang de zekeringen die ingegrepen
hebben. Als de storing aanhoudt contact
opnemen met de DAB-servicedienst.
D.
De voedingsspanning is ontoereikend.
2.
De pomp P1 (of
Hoofdp.) en/of
P2 en/of P3 en/of
P4 blijft
afleveren en
reageert niet op
de bedieningen.
A.
De druktransducer is defect en de
elektronische regeleenheid
“Pumps Controller” signaleert
SENSOR DEFECT
(BROKEN SENSOR).
B.
De relais KM1 en/of KM2 en/of
KM3 en/of KM4 zijn defect
(contacten vastgesmolten).
C.
De elektronische regeleenheid
“Pumps Controller” is defect.
D.
De elektronische regeleenheid
“Pumps Controller” signaleert
FOUT (ERROR) parameters.
A.
Controleer de aansluitingen of vervang
de elementen.
B.
Vervang de component(en).
C.
Vervang de regeleenheid.
D.
Herzie de kalibratie van de parameters.
3.
Er is geen druk
in de installatie.
A.
De elektronische regeleenheid
“Pumps Controller” is niet
ingeschakeld. De aansluitklem voor
de afstandsbediening (ref. 1-2) staat
open.
A.
Sluit de aansluiting van de klem.