109
Wanneer u een weerstandsmeting uitvoert, moet u erop letten dat de meetpunten waarmee de meetstiften in
contact komen, vrij zijn van vuil, olie, soldeerhars of dergelijke. Dergelijke omstandigheden kunnen het meet-
resultaat vervalsen.
f) Diodetest
Controleer of alle te meten schakeldelen, schakelingen en componenten evenals andere meetob-
jecten absoluut spanningloos en ontladen zijn.
-
Schakel de DMM in en kies het meetbereik
.
Op het display verschijnt het diodesymbool.
-
Steek het rode meetsnoer in de Ω -meetbus (7), het zwarte in de
COM-aansluiting (8).
-
Controleer de meetsnoeren op doorgang door beide meetstiften
met elkaar te verbinden. Nu moet zich een waarde van ca.
0.0000 V instellen.
-
Verbind nu de beide meetstiften met het meetobject (diode).
-
Op het display wordt de doorlaatspanning “UF” in volt (V) weer-
gegeven. Als “OL” verschijnt, wordt de diode in sperrichting (UR)
gemeten of is de diode defect (onderbreking). Voer ter controle
een meting door met omgekeerde polariteit.
-
Verwijder na het meten de meetsnoeren van het meetobject en
schakel de DMM uit.
g) Continuïteitstest
Controleer of alle te meten schakeldelen, schakelingen en componenten evenals andere meetob-
jecten absoluut spanningloos en ontladen zijn.
-
Schakel de DMM in en kies het meetbereik
. Druk op de
toets “SHIFT/SETUP“ om de meetfunctie om te schakelen. Op
het display verschijnt het symbool voor de doorgangsmeting.
Door nogmaals op de knop te drukken, wordt de eerste meet-
functie ingeschakeld.
-
Steek het rode meetsnoer in de Ω -meetbus (7), het zwarte in de
COM-aansluiting (8).
-
Als doorgang wordt een meetwaarde <20 ohm herkend; hierbij
klinkt een pieptoon. Het meetbereik gaat tot max. 400 Ohm.
-
Zodra “OL.” (voor overflow = overloop) op het display verschijnt,
heeft u het meetbereik overschreden of is het meetcircuit onder-
broken.
-
Verwijder na het meten de meetsnoeren van het meetobject en
schakel de DMM uit.