107
c) Stroommeting “A”
Zorg dat de max. toegestane ingangswaarden in geen geval worden overschreden. Raak schake-
lingen en schakeldelen niet aan als daarop een hogere spanning dan 25 V ACrms of 35 V DC kan
staan! Levensgevaarlijk!
De max. toegestane spanning in het meetcircuit mag 1.000 V in CAT III niet overschrijden.
Metingen in het >5 A-gebied mogen max. 10 seconden duren, en worden uitgevoerd met een inter-
val van 10 minuten.
Begin de stroommeting altijd met het grootste meetbereik en wissel indien nodig naar een kleiner meetbereik.
Voor een meetbereik altijd de stroom op de schakeling uitschakelen. Alle stroommeetbereiken zijn gezekerd
en dus beveiligd tegen overbelasting.
Voor het meten van gelijkstromen (A
) gaat u als volgt te werk:
-
Schakel de DMM in en kies het meetbereik “A”.
-
In de tabel kunnen de verschillende meetfuncties en de mogelijke
meetbereiken bekeken worden. Selecteer een meetbereik en de
bijbehorende meetbussen.
Meetfunctie
Meetbereik
Meetbussen
µA
0,01 µA - 4000 µA
COM + mAµA
mA
0,001 mA - 400 mA
COM + mAµA
10A
0,001 A - 10 A
COM + 10A
-
Steek de rode meetkabel in de mA µA- of 10A-meetbussen. Het
zwarte meetsnoer stopt u in de COM-aansluiting.
-
Sluit nu de beide meetsnoeren in serie aan met het meetobject
(batterij, schakeling, enz.); de betrokken polariteit van de meet-
waarde wordt samen met de actuele meetwaarde op het display
weergegeven.
Is er bij een gelijkstroommeting voor de meetwaarde een “-”(min)-teken te zien, dan is de gemeten stroom
tegengesteld (of zijn de meetsnoeren verwisseld).
-
Verwijder na het meten de meetsnoeren van het meetobject en schakel de DMM uit.
Voor het meten van wisselstroom (A
) gaat u te werk zoals hierboven beschreven.
-
Schakel de DMM in en kies het meetbereik “A”. Druk op de toets “SHIFT/SETUP“ (3) om naar het AC-meetbereik
over te schakelen. Op het display verschijnt “AC”. Door nogmaals op de knop te drukken, wordt weer overge-
schakeld enz.
-
Verwijder na het meten de meetsnoeren van het meetobject en schakel de DMM uit.
Meet op het bereik 10A in geen geval stromen van meer dan 10 A resp. in het mA/µA-gebied stro-
men groter dan 400 mA: anders spreken de zekeringen aan.