79
8. Ingebruikname
Voordat u de multimeter kunt gebruiken, moet u de meegeleverde batterijen plaatsen. Plaats de batterijen zoals wordt
beschreven in het hoofdstuk “Schoonmaken en onderhoud”.
Draaischakelaar (5)
U stelt de afzonderlijke meetfuncties in met de draaischakelaar. Het meetapparaat is uitgeschakeld in de positie
“OFF”. Schakel de multimeter altijd uit wanneer niet in gebruik.
Automatische uitschakelfunctie
Als de multimeter is ingeschakeld, wordt hij automatisch uitgeschakeld als de draaischakelaar ongeveer 15 -20
minuten niet gebruikt wordt. Deze beveiliging dient om de batterijen tegen voortijdige ontlading te beschermen.
Tijdens bedrijf licht de aanduiding (11) op. Als deze aanduiding uitgaat zonder dat de draaischakelaar in de positie
“OFF” staat, is de automatische uitschakelfunctie in werking getreden. U schakelt het apparaat weer in door de
draaischakelaar (5) eerst naar “OFF” te draaien en vervolgens naar de gewenste meetfunctie. De aanduiding (11) licht
op en het meetapparaat is weer gereed voor meting.
9. Meten
Overschrijd nooit de maximale toelaatbare ingangswaarden. Raak geen schakelingen of aansluit-
punten aan als daar hogere spanningen dan 33 V ACrms of 70 V DC op kunnen staan. Levensge-
vaar!
Controleer vóór begin van elke meting alle verbonden meetsnoeren op schade, bijvoorbeeld scheu-
ren, barsten of knikken. Gebruik de meetsnoeren niet langer in geval van waarneembare schade!
Levensgevaar!
Ga tijdens het meten met uw handen niet voorbij de voelbare handvatmarkeringen op de meet-
pennen.
Verbind enkel de twee meetsnoeren met het apparaat die voor het meten nodig zijn. Verwijder om
veiligheidsredenen alle ongebruikte meetsnoeren van het meetapparaat.
Het meten van stroomkringen > 33 V/AC en > 70 V/DC mag alleen worden uitgevoerd door een
vakman en door personen die vertrouwd zijn met de geldende voorschriften en alle daaruit voort-
vloeiende mogelijke gevaren.
Gebruik bij het begin van een meting altijd eerst het grootste meetbereik. Ga daarna stapsgewijs over naar
een lager meetbereik om een nauwkeurig meetresultaat te verkrijgen. De beste nauwkeurigheid verkrijgt u
in het middelste gebied van de schaal (schaalbereik ongeveer 70 – 110°).
De meetbereiken bij de draaischakelaar geven de eindwaarde van de schaal aan. Kies voor het aflezen altijd de
overeenkomende waarde (bijvoorbeeld schaal 50 voor de meetbereiken 50 en 500).
Let erop dat de drukknop “Vrms” (9) bij elke meting (behalve V/AC) in de positie “Vrms” staat, omdat anders metingen
mogelijk verkeerd worden uitgevoerd.