84
10. Invliegen van het model
Nadat u het zwaartepunt, de werking van de motor en de richting van de roerbewegingen gecontroleerd heeft, is uw
model klaar voor de eerste vlucht. Wij adviseren om in ieder geval contact op te nemen met een ervaren modelpiloot
of een modelbouwvereniging bij u in de buurt te zoeken wanneer u met het invliegen van een vliegmodel niet vertrouwd
bent.
a) Test van de reikwijdte
Vóór de eerste start moeten de gebruikte accu’s (vb. zender, ontvanger, vliegaccu) volgens de instructies van de
fabrikant opgeladen worden. Doe op het vliegterrein eerst een test van de reikwijdte van de afstandsbediening. Stel
hiervoor de zender en vervolgens de ontvanger in werking. Controleer het bereik volgens de instructies van de
gebruiksaanwijzing van uw afstandsbediening.
b) De start
In principe is het mogelijk het model alleen te starten. Voor de eerste vlucht raden wij u echter aan de hulp van een
starthelper in te roepen, die het model met de hand start. Zo heeft u beide handen voor het sturen vrij en kunt u zich
geheel op het model concentreren. De start en de latere landing moeten altijd tegen de wind gebeuren.
Onze tip:
Om de vliegpositie van uw model nauwkeurig te kunnen zien, gaat u zijdelings achter de starthelper staan
en kijkt u precies in de vliegrichting van het startende model.
Voor de start neemt de starthelper het model met duim en wijsvinger onder aan de romp onder de vleugels vast. Geef
nu langzaam gas en laat de motor met vol vermogen lopen. De starthelper geeft daarop het model met een zachte
zwaai recht naar voren en tegen de wind vrij.
Het model moet nu in een vlakke hoek naar boven opstijgen. Probeer hierbij zo min mogelijk te sturen. Pas wanneer
het model vanzelf zijn vliegpositie verandert en bijv. een bocht vliegt, te snel stijgt of de romppunt naar beneden wil
drukken, corrigeert u de vliegpositie met de noodzakelijke stuurcommando’s.
Voor een fijngevoelige correctie van de vliegpositie en voor gerichte richtingsveranderingen vanuit de normale vliegpositie
zijn maar geringe of kortdurende knuppelbewegingen van de zender nodig.
Wanneer de gewenste vlieghoogte is bereikt, vermindert u het motorvermogen of schakel de motor volledig uit en leidt
u de eerste bocht in.
c) Bochten vliegen
Het vliegen van bochten wordt met het rolroer gestart, hierdoor neigt het model naar de zijkant. Wanneer de gewenste
schuine stand van het model bereikt is, wordt het rolroer terug naar de middenpositie gestuurd. Gelijktijdig wordt door
zacht trekken aan de stuurknuppel voor het hoogteroer, de bocht op gelijkblijvende hoogte gevlogen.
Als het model in de gewenste richting vliegt, kunt u met een korte beweging van het rolroer in de andere richting het
model weer horizontaal laten vliegen en het hoogteroer naar de middenpositie terug brengen. Probeert u in het begin
geen te korte bochten te vliegen en let ook in de bochten op een gelijk blijvende vlieghoogte.