111
13. De eerste vlucht
a) Test van de reikwijdte
Voor de eerste start moet de vliegaccu in overeenstemming met de aanwijzingen van de fabrikant worden opgela-
den. De batterijen/accu‘s in de zender moeten (vb. met een batterijtester) op hun spanningsstand worden gecontro
-
leerd. Doe op het vliegterrein eerst een test van de reikwijdte van de afstandsbediening. Stel hiervoor de zender en
vervolgens de ontvanger in werking. Controleer nu het bereik, waarbij u mogelijks een helper het model moet laten
vasthouden en u zich van het model weg beweegt. Raadpleeg hiervoor de voorschriften in de gebruiksaanwijzing
van uw afstandsbediening.
Nadat u nog een keer kort de functie van de motor en de uitslagen van het hoogte- en richtingsroer en ook beide
rolroeren/welvingskleppen gecontroleerd hebt, is het model gereed voor de eerste vlucht.
Kies een geschikt vliegveld voor het gebruik van uw model. Voor de eerste vliegpogingen adviseren we een mo-
delvliegterrein of een groot modelvliegterrein. Wacht op een windstille dag of dag met weinig wind. Als u nog geen
of onvoldoende kennis met betrekking tot het besturen van modelvliegtuigen hebt, moet u de hulp van een ervaren
modelvliegtuigbouwer raadplegen.
b) De start
Principieel is het mogelijk het model alleen te starten. Voor de eerste vlucht raden wij u echter aan de hulp van een
starthelper in te roepen, die het model voor u met de hand start. Zo heeft u beide handen voor het sturen vrij en kunt
u zich geheel op het model concentreren. Start en landing moeten altijd tegen de wind gebeuren.
Onze tip:
Om de vliegpositie van uw model nauwkeurig te kunnen zien, gaat u zijdelings achter de starthelper staan
en kijkt u precies in de vliegrichting van het startende model.
Voor de start neemt de starthelper het model met duim en wijsvinger onder aan de romp onder de vleugels vast.
Schakel nu de motor in. De starthelper geeft daarop het model met een zachte zwaai recht naar voren vrij.
Het model moet nu in een vlakke hoek naar boven opstijgen. Eventueel moet u hiervoor de vliegstand met het hoog-
teroer een beetje corrigeren. Probeer hierbij zo min mogelijk te sturen. Pas wanneer het model sterk zijn vliegpositie
verandert en bijv. een bocht vliegt, te snel stijgt of de neus naar beneden wil drukken, corrigeert u de vliegpositie
met de noodzakelijke stuurcommando’s.
Voor een fijngevoelige correctie van de vliegpositie en voor gerichte richtingsveranderingen vanuit de normale
vliegpositie zijn maar geringe of kortdurende knuppelbewegingen van de zender nodig.
Wanneer de gewenste vlieghoogte is bereikt, schakelt u de motor uit en leidt u de eerste bocht in.
Содержание 1086466
Страница 20: ...20 Bild 11...
Страница 50: ...50 Figure 11...
Страница 80: ...80 Figure 11...
Страница 110: ...110 Afbeelding 11...
Страница 122: ...122...
Страница 123: ...123...