29
NL
Aanbevelingen en aanwijzingen voor het gebruik
1.
De sneeuwkettingen kunnen gemonteerd worden op alle banden die op het etiket op de verpakking vermeld zijn. Raadpleeg het boekje met de aanwijzingen voor gebruik en onderhoud van het voertuig
en neem eventuele gebruiksbeperkingen in acht.
2.
Nadat u de sneeuwkettingen gekocht hebt is het raadzaam eerst een montagetest uit te voeren om te controleren of zij zich goed naar uw banden voegen en ook om met het gebruik van de
sneeuwkettingen vertrouwd te raken.
3.
In geval van geregenereerde autobanden, dient er door gekwaliiceerd technisch personeel gecontroleerd te worden of de sneeuwketting zich correct naar die banden voegen; zij zullen ook beoordelen
of het mogelijk is ze al dan niet te gebruiken.
4.
Voordat u de sneeuwkettingen gaat monteren dient u een visuele inspectie uit te voeren om te kijken of er eventueel beschadigingen zijn. In geval van beschadigingen of punten waar de band kapot is,
mogen de sneeuwkettingen om geen enkele reden gebruikt worden.
5.
De sneeuwkettingen mogen met name niet meer gemonteerd worden als het blijkt dat de dikte van het loopvlak van de ketting (ofwel dat deel dat in contact komt met het
wegdek), op enig punt voor meer dan een derde versleten is van wat hij was op het moment van aankoop (zie iguur).
6.
De autobanden moeten een spanning hebben die gelijk is aan die welke door de fabrikant van het voertuig is opgegeven. Wanneer de sneeuwkettingen gemonteerd zijn mag de
spanning niet meer gewijzigd worden.
7.
De sneeuwkettingen moeten gemonteerd worden wanneer de auto op een vlak gedeelte van de weg staat en de handrem is aangetrokken. Bovendien dient u het wettelijk voorgeschreven jack te dragen
en dienen u en de auto goed zichtbaar te zijn voor andere automobilisten.
8.
De sneeuwkettingen moeten gemonteerd worden op de aandrijfwielen. De banden van elke as moeten hetzelfde model sneeuwkettingen hebben.
9.
Ga na montage na of er geen enkel element van de sneeuwkettingen delen van het voertuig raakt, ook als u het stuur helemaal hebt gedraaid en bij eventuele extreme standen van de auto.
10.
Voordat u het voertuig in beweging brengt dient u te controleren of de sneeuwkettingen goed gemonteerd zijn.
11.
Nadat u een kort stukje (tenminste 100 meter) hebt gereden, dient u te stoppen en te controleren of de sneeuwkettingen perfect gecentreerd en aangespannen zijn. Mocht dat niet zo zijn, dan zullen ze
opnieuw dienen te worden aangespannen.
12.
Het rijgedrag van de auto wordt beïnvloed door het gebruik van sneeuwkettingen. Pas daarom uw snelheid aan de situatie van het wegdek aan en let goed op; overschrijd in geen geval de maximaal
toegestane snelheid van 50 km/h. Op die delen van de weg waar geen sneeuw ligt, dient u uw snelheid nog verder te matigen. Zorg ervoor dat de wielen voorzien van sneeuwkettingen niet gaan
“doordraaien” (indien er een antislipinrichting aanwezig is, laat u die ingeschakeld).
13.
Als u tijdens het rijden met sneeuwkettingen vreemde geluiden hoort of de auto niet goed stuurt, stopt u onmiddellijk en controleert u of de kettingen goed op de banden zitten en of er slijtage op zit.
14.
Na ongeveer 20 km op een besneeuwde weg afgelegd te hebben, of nadat u grote delen op een weg zonder sneeuw of ijs hebt gereden, of na een noodstop of nadat u in de wegbermen of dergelijke
hebt gereden dient u te controleren of de sneeuwkettingen nog goed gemonteerd zijn en of er geen slijtage is opgetreden. Er zijn wel eventuele noodreparaties toegestaan waarbij de meegeleverde
reparatieschakels gebruikt dienen te worden; dit uitsluitend om eventuele gevaarlijke situaties te voorkomen; draai de reparatieschakels goed vast met het juiste gereedschap daarvoor. Reparatie van de
sneeuwkettingen, met inbegrip van herstel na een noodreparatie, mag alleen uitgevoerd worden door gekwaliiceerd technisch personeel waarbij uitsluitend originele onderdelen gebruikt moeten worden.
Het is niet toegestaan wijzigingen op de sneeuwkettingen uit te voeren of die te transformeren ten opzichte van hun originele staat.
15.
De sneeuwkettingen moeten uitsluitend gebruikt worden om ervoor te zorgen dat de auto kan rijden op een besneeuwd wegdek of een wegdek met ijs. Andere gebruiksdoeleinden zijn niet toegestaan
zoals bijvoorbeeld het trekken, optillen van gewichten of andere doeleinden anders dan die welke door de fabrikant zijn vastgesteld.
16.
Elke keer nadat u de sneeuwkettingen gebruikt hebt dient u ze met lauw water (maximaal 40°C) schoon te maken zonder de aanspaninrichting onder te dompelen, en op te laten drogen voordat u ze
terugdoet in de verpakking. De sneeuwkettingen moeten droog weer in de verpakking opgeborgen worden. De kettingen mogen nooit met chemische stoffen in contact komen.
17.
Bij het monteren en demonteren van sneeuwkettingen dient u op uw vingers, handen en haren te letten om verwondingen te voorkomen, bijvoorbeeld als gevolg van het blokkeren of snel terugspringen
van de aanspaninrichting (bij het aan- of losdraaien).
18.
Blijf op een veilige afstand staan wanneer het wiel voorzien van een sneeuwketting draait (let op: gevaar voor weggeslingerde stenen en ijs).
19.
Eventuele fabricagefouten zijn door garantie gedekt. De garantie dekt uitsluitend vervanging van het defecte onderdeel.
20.
De foto’s en afbeeldingen van de montagebeschrijvingen vormen geen verplichting voor ons en wij behouden ons dan ook het recht voor om elke noodzakelijk geachte wijziging aan te brengen.