9. Bediening
a) Meetapparaat aan-/uitschakelen
Het meetapparaat moet voor elk gebruik op het juiste nulpunt en de bestaande nauwkeurigheid
worden getest. Daarvoor zijn test- en kalibratieschijven bijgevoegd. De test- en kalibratieschi-
jven kunnen in de binnentas van het holster worden bewaard. Ga voor het in- en uitschakelen
als volgt te werk:
• Houd het meetapparaat uit de buurt van metalen voorwerpen en magnetische velden.
• Houd de bedrijfsknop (3) ingedrukt tot het lcd-display (2) gaat branden. De voortgang
van de initialisering wordt in procent % weergegeven. Er klinkt een geluidssignaal als de
akoestische meldingen zijn ingeschakeld. Na de initialisatie is automatisch de normale
meetmodus ingeschakeld.
• Om het meetapparaat uit te schakelen, drukt u op de bedrijfsknop (3) en houdt u deze
ingedrukt tot het lcd-display uitgaat. Er klinkt een geluidssignaal als de akoestische meldin-
gen zijn ingeschakeld.
b) Functietest doorvoeren
Voer na het inschakelen en voor elke meetserie een functietest uit.
1
Nulpunt testen
• Verwijder de sensorbeschermkap van de sensor (8).
• Plaats de sensor (8) bij ingeschakeld meetapparaat recht op een van de beide metalen pla-
ten. Op de display moet „0“ verschijnen. Herhaal deze meting met de tweede metaalplaat.
Ook hier moet „0“ verschijnen. Is dit niet het geval dan moet het meetapparaat gekalibreerd
worden (zie hoofdstuk „Meetapparaat kalibreren“).
• Afhankelijk van het dragermateriaal verschijnt de meetwaarde „NFe“ voor niet-magnetische
metalen en „Fe“ voor magnetische metalen.
87