
NL
17
6. AANPASSING LUCHTVOCHTIGHEID (HT-model)
De luchtvochtigheidsgraad van de ventilator wordt af fabriek zo ingesteld dat de ventilator op ongeveer 72%
RV aanspringt (fig. 6).
i.
Om de instelling te VERLAGEN moet de luchtvochtigheidsregelaar (H) LINKSOM worden gedraaid.
Hierdoor wordt de ventilator gevoeliger voor RV%, d.w.z. de ventilator slaat bij een lager RV% aan (fig.
6).
ii.
Om de instelling te VERHOGEN moet de luchtvochtigheidsregelaar [H] RECHTSOM worden gedraaid.
Hierdoor wordt de ventilator minder gevoelig voor RV%, d.w.z. de ventilator slaat bij een hoger RV% aan
(fig. 6).
C. BEDRADING.
WAARSCHUWING: DE VENTILATOR EN ONDERSTEUNENDE CONTROLEAPPARATUUR
MOET GEÏSOLEERD WORDEN VAN DE STROOMVOORZIENING TIJDENS DE INSTALLATIE
OF HET ONDERHOUD.
1. Kies het juiste aansluitschema in en volg dit op (fig. 7-8)
2. Het kan nodig zijn de voedingskabel tussen de buitenkant van de basisbehuizing en de ommanteling door te
leiden om te voorkomen dat deze bekneld raakt.
3. Controleer of alle verbindingen juist zijn aangesloten en dat alle contactaansluitingen en kabelklemmen goed
vast zitten.
4. Controleer dat de waaier vrij draait en niet wordt belemmerd.
D. REPARATIE EN ONDERHOUD.
WAARSCHUWING: DE VENTILATOR EN ONDERSTEUNENDE CONTROLEAPPARATUUR
MOETEN WORDEN GEÏSOLEERD
VAN DE STROOMVOORZIENING TIJDENS DE INSTALLATIE OF HET ONDERHOUD.
1. De ventilator moet op bij de installatie passende tussenpozen worden geïnspecteerd en, indien noodzakelijk,
schoongemaakt om ophoping van vuil en andere afzetting te voorkomen.
2. Indien een filter is geplaatst, verwijder het filter en was in warm zeepsop.
3. Wrijf de inlaten en de voorkant met een vochtige doek schoon.
4. Zodra het filter droog is kan het worden teruggeplaatst.
De ventilator heeft gesealde, voor levensduur gesmeerde lagers, deze hoeven dus niet te worden
gesmeerd.