30
31
NL
Vertaling van de originele installatiehandleiding
1. Correct gebruik
De stelvoet GN 19 / GN 20 is ontworpen voor het nivelleren van apparatuur zoals machi-
nes en systemen, om een goede ondersteuning en stabiliteit te garanderen. Het kan in
alle gebieden worden gebruikt (volgens DIN EN 1672-2:2021 voedselverwerkingsge-
bied, spuitgebied, non-foodgebied). Stelvoeten met bevestigingsgaten moeten met
hygiënische schroeven aan de ondergrond worden bevestigd. Elk ander gebruik wordt
beschouwd als onbedoeld gebruik.
2. Voorbereiding en algemene informatie
• De stelvoeten kunnen worden geïnstalleerd op machines en systemen die zowel binnen
als buiten zijn opgesteld.
• De stelvoeten moeten zo worden geplaatst dat ze gemakkelijk toegang hebben tot de
ruimte tussen het steunoppervlak en de onderkant van de machine/het systeem. Voor
de reiniging moet voor voldoende ruimte tussen deze oppervlakken worden gezorgd.
Opmerking: Dergelijke minimumafstanden kunnen in normen worden vastgelegd. Zorg
ook voor voldoende afstand tot andere geïnstalleerde componenten.
Opmerking: Als toegang tot gevaarlijke gebieden mogelijk is, moeten speciale voor-
zorgsmaatregelen worden genomen.
• De spindel moet worden geïnstalleerd in een afgesloten installatieruimte, zoals een zakgat.
Als het uiteinde van de spindel moet worden opengelaten, moet deze (draad) worden
afgedekt volgens goede hygiënepraktijken (afb. 3).
• De stelvoet mag alleen samen met de meegeleverde afdichtring GN 7600 worden
gebruikt.
•
Het metalen montageoppervlak op de machine of het systeem moet voldoende glad zijn
om een goede afdichting te garanderen (aanbevolen: Ra ≤ 1 µm).
De stelvoet moet op een gladde ondergrond worden geplaatst. Er mag geen opening
zijn tussen de stelvoet en het steunvlak. Als er een opening is, zijn aanvullende maatre-
gelen nodig (bijv. passende voorbereiding, afdichting).
We beantwoorden graag al uw vragen.
•
Zorg ervoor dat u uw voeten niet op tegelvoegen of vloerinstallaties (bijv. roosters) plaatst.
• Ondersteun de apparatuur niet op horizontale plafondoppervlakken (helling ≤ 3°) of draai
de spindel verticaal onder een hoek van minder dan 3° ten opzichte van de verticaal.
Aanvullende instructies die moeten worden gevolgd voor stelvoeten met bevesti-
gingsgaten:
• Als het vloeroppervlak > 5° ten opzichte van de horizontaal helt, mogen stelvoeten met
bevestigingsgaten niet worden gebruikt.
• Bepaal eerst de positie van de stelvoet op de vloer en steek een anker in de vloer voor
de stelvoet. Let op de bijbehorende hoekwaarden (afb. 1).
• Voor de bevestiging van de voeten aan de vloer moeten hygiënisch afdichtende beves-
tigingselementen worden gebruikt, zoals RVS schroeven GN 1580 (afb. 1). Deze moeten
absoluut van een geschikt materiaal zijn gemaakt om corrosie te voorkomen (bijv.
contactcorrosie). We raden aan om roestvrij staal te gebruiken dat niet corrodeert. Zorg
ervoor dat de afdichting goed contact maakt en het gat in de stelvoet volledig afdekt.
De schroefdraad mag niet zichtbaar zijn nadat de stelvoet is gemonteerd. Gebruik geen
sluitringen of afstandshulzen.
Afb. 1:
d
1
d
2
l
1
l
2
l
3
A/F
1
A/F
2
60
M 10
175
225
14
35
17
17
60
M 12
175
225
14
35
17
19
60
M 16
175
225
19
35
18
22
80
M 12
175
225
14
35
17
19
80
M 16
175
225
19
35
18
22
80
M 20
185
235
24
35
24
27
80
M 24
185
235
29
35
24
30
100
M 16
175
225
19
35
18
22
100
M 20
185
235
24
35
24
27
100
M 24
185
235
29
35
24
30
100
M 30
185
235
36
35
30
36
120
M 16
175
225
19
35
18
22
120
M 20
185
235
24
35
24
27
120
M 24
185
235
29
35
24
30
120
M 30
185
235
36
35
30
36
120
M 36
185
235
43
35
30
41
3. Installatie
• De verstelbare huls moet minstens tot de minimale insteekdiepte l
2
van de spindel
worden ingeschroefd (afb. 1).
• De stelvoet moet met een steeksleutel worden gemonteerd en in de juiste positie
worden gebracht. Om vastlopen te voorkomen, moet vóór de installatie een kleine
hoeveelheid geschikt vet (we raden vet aan voor hygiënische toepassingen) op de
schroefdraad van de spindel worden aangebracht. Overtollig vet dat na installatie nog
steeds zichtbaar is, moet worden weggeveegd en volledig worden verwijderd.
Opmerking: De oppervlakken van de stelvoeten mogen niet beschadigd zijn. We raden
daarom aan om een geschikt gereedschap met beschermende inzetstukken te gebruiken.
• De minimale insteekdiepte l
2
moet worden waargenomen. Het aanpasbare bereik is l
3
(afb. 1). De maximale insteekdiepte is gelijk aan de som van l
2
en l
3
.
• Zorg er vooral voor dat de afdichtring correct op de uitsparing is geplaatst en dat deze
volledig contact maakt met het oppervlak (d
2
volgens tabel).
• De apparatuur kan nu worden neergelaten en de stelvoet kan op de vloer of de muur
worden geplaatst. Als de stelvoet aan de vloer of de muur wordt bevestigd, zorg er
dan voor dat u geschikte afdichtingen en schroeven gebruikt die voldoen aan de hygi-
enenorm (zie hierboven). De schroeven moeten worden aangedraaid met het geldende
aanhaalmoment, afhankelijk van de bevestigingsmethode en fabrikantinformatie, maar
niet minder dan 30 Nm. Dit zorgt ervoor dat de afdichting stevig contact maakt met de
vloer of een ander steunoppervlak.
• Nu kan de apparatuur worden genivelleerd door de spindel in of uit te schroeven (A/
F
1
). Zorg er bij zakgaten voor dat de verstelbare huls los blijft zitten om vergrendeling te
voorkomen.
• Indien zich een montage- en aanhaalsituatie voordoet waarbij de sleutelvlakken perfect
horizontaal zijn (bijv. gebruik als muursteun) zodat het water niet vanzelf kan weglopen,
moeten de sleutelvlakken worden gedraaid tot een helling van minimaal 3°. Draai eerst
de verstelbare huls zover los dat de sleutel plat A/F
2
de gewenste positie heeft. Houd A/
F
2
vervolgens in deze positie met een steeksleutel terwijl u een tweede sleutel gebruikt
om de spindel vast te draaien bij A/F
1
richting het montageoppervlak van de machine.
Herhaal dit proces totdat de platte sleutel A/F
1
zich in de gewenste positie bevindt.
Als het niet mogelijk is om op deze manier horizontale platte sleutels te vermijden,
moeten de betreffende oppervlakken na de laatste spoelstap van het reinigings- of
desinfectieproces op eventuele restvloeistof worden gecontroleerd en indien nodig
handmatig worden gereinigd.
4. Vergrendeling
• Na succesvolle nivellering moet de verstelbare huls worden vastgedraaid met een
steeksleutel van de juiste maat (A/F
2
). Dit moet zo gebeuren dat het flensoppervlak van
de huls direct tegen de machinebehuizing aanligt (metalen aanslag).
• Er moet beslist op worden gelet dat de wisser zich op het gladde, cilindrische deel
van de spindel bevindt en niet in het gebied van de schroefdraad (let op de min./max.
insteekdiepte).
Afb. 2
5. Bevestiging aan de machine
• Bij het schroeven van de stelvoet in een gesloten profiel of een zakgat zijn geen verdere
stappen nodig. De schroefdraad wordt door een afdichtring beschermd tegen indrin-
gend vuil.
• Als de stelvoet in een open profiel of een doorvoergat wordt geschroefd, moet een
afdekhuls worden gebruikt om ervoor te zorgen dat de draadspindel aan de achter-
kant van het doorvoergat hygiënisch wordt afgedekt (afb. 3). Hiervoor adviseren wij een
afdekhuls GN 20.1. Na het nivelleren moet deze zodanig worden geïnstalleerd dat de
schroefdraad is afgedicht en er geen dode ruimte is. De eisen die in hoofdstuk 2 aan het
montageoppervlak worden gesteld, gelden ook voor het contactoppervlak van de huls.
BELANGRIJK: Als deze instructies niet worden gevolgd, worden eventuele bijbeho-
rende certificaten ongeldig.
Afb. 3
Summary of Contents for GN 19
Page 18: ...34 35 ...