Ottobock | 21
50P10 Manu Immobil / 50P11 Manu Immobil Long
De orthesen worden gesloten en pasklaar geleverd en staan bij aflevering al in de functionele stand.
Zo nodig kan de orthopedisch instrumentmaker de orthese ter hoogte van de pols en de onderste vinger-
gewrichten individueel aanpassen (± 20°). De ingeperste lijnen aan de onderzijde van de orthese geven
aan welk gedeelte deel van de orthese koud gemodelleerd kan worden.
Aanwijzing:
Leg de orthese voor de individuele aanpassing op een vlakke ondergrond. Vervorm de orthese
voorzichtig en stap voor stap en oefen door de benodigde druk uit te oefenen direct uit op de
in het midden gepositioneerde stalen spalk aan de binnenzijde. Pas de orthese indien enigszins
mogelijk niet vaker dan één keer aan.
Stel voor het aanleggen van de orthese de fixatiebanden, waarvan de sluitrichting zo nodig kan worden
gewijzigd, zo ruim mogelijk af.
Nu wordt de hand van achteren af in de handorthese gestoken tot deze in zijn geheel op het beklede
handvlak rust.
Trek vervolgens de fixatiebanden in de onderstaande volgorde aan en zet de banden vast met het klitten-
band (afb. 2 + 3):
1) polsband
2) band op de handrug
3) vingerband
4) onderarmband
De fixatiebanden - in het bijzonder die op de rug van de hand - moeten stevig worden aangetrokken, maar
mogen niet knellen.
Sluitrichting van de banden
De orthesen zijn bij aflevering ingesteld op de rechterhand. Zo nodig kan de sluitrichting van de banden
worden omgedraaid (van binnen naar buiten resp. van buiten naar binnen). Open hiervoor eerst alle klit-
tenbandsluitingen. Verwijder dan de bekleding inclusief de drie rondjes van klittenband (afb. 4). Trek de
banden uit de orthese, draai ze om en breng ze terug op hun plaats. De bevestigingslussen moeten daarbij
altijd aan de onderzijde van de orthese komen te zitten.
Lengte van de banden
Alle banden kunnen zo nodig worden ingekort. Maak hiervoor de klittenbandverbindingen van de bevesti-
gingslus los van de betreffende band, kort de band in en klit de bevestigingslus weer vast.
Positionering van de vingerband
(alleen bij de 50P11)
De vingerband kan zo nodig met behulp van de brede sleuf aan de onderzijde van de orthese individueel
worden gepositioneerd. Haal hiervoor de bekleding van de orthese af, verschuif de vingerband tot deze zich
in de gewenste positie bevindt en zet de band vast door de bekleding weer vast te klitten.
Bij aflevering van de orthese aan de patiënt moet de pasvorm worden gecontroleerd en moet worden nagekeken
of de orthese goed om de hand zit. De patiënt dient bij aflevering geleerd te worden hoe hij met de handor-
these Manu Immobil 50P10 of Manu Immobil Long 50P11 moet omgaan en hoe hij deze moet onderhouden.
6 Bijwerkingen
Let op!
Alle hulpmiddelen – zowel bandages als orthesen – die aan de buitenkant van het lichaam worden
aangelegd, kunnen wanneer ze te strak zitten, lokale drukverschijnselen veroorzaken en in een enkel
geval zelfs de door het betreffende lichaamsdeel lopende bloedvaten of zenuwen afknellen.