178 / 216
Supplement voor explosieveilige uitvoeringen
2017/04
010-989
10.4.5 Gevaar door vonkvorming
Mechanisch gegenereerde vonken kunnen brandbare gassen en dampen ontsteken. Volgens EN 1127-1
sectie 6.4.4 moeten vonken ook voor categorie 2 in normaal bedrijf en ingeval van storing worden uitgesloten.
Bij normaal gebruik is door vloeistofafdekking (mediumafdekking van de pomphydrauliek) geen vonkvorming
mogelijk. Het binnendringen of aanzuigen van vreemde bestanddelen (stenen, stukken metaal enz.) door de
zuigopening in de pomphydrauliek is bij een te verwachten storing, waarbij de onderdompeling in vloeistof uitvalt,
niet mogelijk, omdat de pomp geen vloeistof of daarin aanwezige vaste stoffen kan aanzuigen.
De explosieveilige dompelmotorpompen worden in de beluchte schacht via een neerlaatsysteem met twee
geleidestangen van verzinkt staal, waartussen glijklauwen van gietijzer voor de geleiding zorgen, neergelaten
in het automatische koppelingssysteem. De glijsnelheid is met max. 0,1 m/s (10 cm/s) zo laag dat ook bij zeer
ongunstige omstandigheden geen vonkvorming kan ontstaan. Bij de eerste installatie moeten de glijklauwen van
de neerlaatinrichting met kogellagervet worden gesmeerd, om warmte- en vonkvorming in het meest ongunstige
geval te onderdrukken.
10.4.6 Gevaar door hete oppervlakken
Hete oppervlakken kunnen alleen ontstaan bij een te verwachten storing. Hierbij is een verwarming op grond van
bedrijf tot maximaal 70% van de temperatuurklassegrens T4 (135 °C) te verwachten. Wanneer de temperatuur
echter vanwege een storing de temperatuurgrens bereikt, scheidt de temperatuurbewaking van de elektromotor,
die via een gezamenlijke as is verbonden met het mechanische deel (pomp), het complete aggregaat automatisch
duurzaam van het net.
10.4.7 Gevaar door statische oplading
Elektrostatische oplading kan onder bepaalde omstandigheden ontvlambare ontladingen vrijgeven.
Aan de KESSEL explosieveilige dompelpompen zijn geen oplaadbare geïsoleerd geplaatste geleidende
constructieonderdelen zoals bijv. kunststoffen aangebouwd. Bovendien is er een externe aansluiting aanwezig
voor het realiseren van de potentiaalvereffening, die door de gebruiker moet worden geïnstalleerd. Als er
andere componenten of elementen worden geïnstalleerd in de Ex-zone, dan moet de gebruiker als belangrijkste
maatregel volgens EN 1127-1 lid
6.4.7 alle geleidende onderdelen en stoffen verbinden en aarden.
10.5 Inbedrijfstelling
Als alle noodzakelijke en eerder beschreven installatie, veiligheids- en gebruiksaanwijzingen in acht zijn
genomen, moet het pompensysteem door een gediplomeerd elektricien in bedrijf genomen worden en als volgt
worden getest:
Attentie!
Om te waarborgen dat het pompensysteem werkelijk in de onder paragraaf 2.2 beschreven
gebruiksomstandigheden werkt, moet een meting van het opgenomen vermogen (kW) worden uitgevoerd en
met de gegevens volgens de tabel in bijlage 1 worden gecontroleerd. Omdat de pomp aanvankelijk in een leeg
leidingsysteem pompt, zal aan het begin van het transport, afhankelijk van de hoogte en lengte, een hoger
opgenomen vermogen worden ingesteld. De pomp verder laten pompen tot een definitief en stabiel opgenomen
vermogen is ingesteld. Als het opgenomen vermogen binnen de aangegeven vermogensgrenzen van de motor
ligt, dan kan de explosieveilige dompelmotorpomp definitief in bedrijf genomen worden. Als dan blijkt dat het
opgenomen vermogen buiten de aangegeven vermogensgrenzen van de motor ligt, mag het explosieveilige
pompsysteem niet in bedrijf worden genomen! In dit geval dient de buiskarakteristiek van de geïnstalleerde
persleiding te worden berekend en bepaald. Via SmartSelect, het eigen pompontwerpprogramma van
KESSEL, kan dan het werkelijke werkpunt van het systeem worden bepaald. Voor een veilige en Ex-conforme
inbedrijfstelling dient u een medewerker(ster) van KESSEL AG te contacteren!