
NEDERLANDS
102
Weergaveparameters voor de sampler kiezen
★
De weergavesnelheid (pitch), het weergaveniveau en de toonsoort
kunnen worden ingesteld.
1
2
3
Schakel de invoerfunctie voor de samplerparameters in.
Druk de FLG/PITCH-toets in.
Kies de instelfunctie voor de pitch, het niveau of de
toonsoortregeling.
Draai aan de masterknop (
8
—
9
).
Schakel de functie in waarvan in de instelling wilt
wijzigen.
Druk de masterknop (
8
—
9
) in.
SAMP Pitch?
SAMP Level?
SAMP Key.?
PUSH ENTER
De pitch van de sampler wijzigen
4-
1
4-
2
Nadat u de instelfunctie heeft ingesteld op de parameter
“sampler pitch”, verdraait u de masterknop (
8
—
9
).
[De instelfunctie voor de pitch annuleren]
Druk de masterknop (
8
—
9
) in.
• De speler keert terug naar dezelfde stand als in stap
2
en
de overige parameters kunnen ingesteld worden.
• De pitch verandert met elke klik van de knop met 0,5%.
(Het instelbereik bedraagt ±16%.)
PUSH ENTER
Draai de knop naar rechts om de pitch van
de sampler te verhogen, of naar links om
de pitch te verlagen.
Het weergaveniveau van de sampler wijzigen
5-
1
5-
2
Nadat u de instelfunctie heeft ingesteld op de parameter
“sampler level”, verdraait u de masterknop (
8
—
9
).
[De instelfunctie voor het weergaveniveau annuleren]
Druk de masterknop (
8
—
9
) in.
• De speler keert terug naar dezelfde stand als in stap
2
en
de overige parameters kunnen ingesteld worden.
• Het niveau is in 5 stappen instelbaar.
OPMERKING:
• Het geluid kan afhankelijk van het opnameniveau
gebeuren, dat er onderbrekingen in het weergegeven
geluid voorkomen als het weergaveniveau wordt
verhoogd.
PUSH ENTER
Draai de knop naar rechts om het
weergaveniveau van de sampler te
verhogen, of naar links om het
weergaveniveau te verlagen.
De toonsoortregeling van de sampler instellen
6-
1
6-
2
Nadat u de instelfunctie heeft ingesteld op de parameter
“key adjust”, verdraait u de masterknop (
8
—
9
).
• Zet de toonsoortregeling aan of uit.
[De instelfunctie voor de toonsoortregeling annuleren]
Druk de masterknop (
8
—
9
) in.
• De speler keert terug naar dezelfde stand als in stap
2
en
de overige parameters kunnen ingesteld worden.
De invoerfunctie voor de samplerparameters
uitschakelen.
7
Druk de FLG/PITCH-toets opnieuw in.
Het bemonsterde geluid in achterwaartse
richting weergeven
1
2
Schakel de achterwaartse weergavefunctie van de
sampler in.
Druk de FIL/REVERSE-toets in.
• Nadat u de FIL/REVERSE-toets heeft ingedrukt, drukt u de
PLAY/PAUSE-toets in om het bemonsterde geluid in
achterwaartse richting weer te geven, beginnend bij het
eindpunt.
[De achterwaartse weergavefunctie annuleren]
Druk de FIL/REVERSE-toets opnieuw in.
• Nadat u de FIL/REVERSE-toets heeft ingedrukt, drukt u de
PLAY/PAUSE-toets in om het bemonsterde geluid normaal
weer te geven.
Het bemonsterde geluid herhalen
1
2
Schakel de herhaalfunctie van de sampler in.
Druk de RVB/LOOP-toets in.
• Het bemonsterde geluid wordt herhaaldelijk weer-
gegeven.
[De herhaalfunctie van de sampler annuleren]
Druk de RVB/LOOP-toets opnieuw in.