104
☞
Via de toets “Hz%” (11) kan de weergave naar frequentie (Hz) en pulslengte (ù%) worden
omgeschakeld. Met elke keer drukken, schakelt u de functie om. Autorange wordt gedeac-
tiveerd. Dit maakt de controle van een mogelijke bromspanning (overgeladen wisselspan-
ning) mogelijk. Bij een zuivere gelijkspanning is de frequentie en %-aanduiding “nul”. Zonder
meetsignaal kunnen spookwaarden worden weergegeven. Deze verdwijnen van zodra een
gelijkspanning wordt gemeten.
c) Stroommeting “A”
De spanning in het meetcircuit mag 600 V niet overschrijden.
Meet op het bereik 10A in geen geval stromen van meer dan 10 A resp. in het /µAmA-
gebied stromen groter dan 400 mA: anders spreken de zekeringen aan.
Metingen in het >5 A-gebied mogen max. 30 seconden duren, en worden uitgevoerd
met een interval van 15 minuten.
Begin de stroommeting altijd met het grootste meetbereik en wissel indien nodig naar een kleiner meet-
bereik. Voor een meetbereik altijd de stroom op de schakeling uitschakelen. Alle stroommeetbereiken
zijn gezekerd en dus beveiligd tegen overbelasting.
Voor het meten van gelijkstroom “A/DC” gaat u als volgt
te werk:
-
Schakel de DMM in en kies de meetfunctie “A”.
In de tabel kunnen de verschillende meetfuncties en de
mogelijke meetbereiken bekeken worden. Selecteer een
meetbereik en de bijbehorende meetbussen. Op het
scherm verschijnt “DC”
Meetfunctie
Meetbereik
Meetbussen
µA
<4000 µA
COM + µAmA
mA
4mA – 399 mA
COM + µAmA
10A
400 mA – 10 A
COM + 10A
-
Steek de rode meetkabel in de µA/mA- of 10A-meetbus-
sen Het zwarte meetsnoer stopt u in de COM-aansluiting.
-
Maak nu met de beide meetstiften in serie contact met het meetobject (batterij, schakeling, enz.). De
betreffende polariteit van de meetwaarde wordt samen met de meetwaarde op het display weerge-
geven.
☞
Is er bij een gelijkstroommeting voor de meetwaarde een “-”(min)-teken te zien, dan is de
gemeten stroom tegengesteld (of zijn de meetsnoeren verwisseld).
Verwijder na het meten de meetsnoeren van het meetobject en schakel de DMM uit.