104
uitgang wordt automatisch uitgeschakeld zolang de knop “C-LIMIT” wordt gedrukt. De spanningsindicatie gaat
daarom terug naar ca. 0.
• Via de draaiknop “AMPERE” (8 resp. 19) kan de max. stroomsterkte (stroombegrenzing) worden ingesteld. Laat
de knop “C-LIMIT” los na het instellen. Het display toont opnieuw de daadwerkelijke stroom (met onbelaste uitgang
0,00 A). De statusindicator “CV” (5 resp. 16) brandt.
• Sluit de verbruiker aan de uitgangsbussen “+” van uitgang A (37) en “-” van uitgang C (28) aan en schakel hem
in. Let op de polariteit: De uitgangsspanningen van de twee uitgangen worden opgeteld en worden gebundeld bij
de uitgang.
De led-indicator “CC” (7 resp. 18) brand bij de betreffende uitgang, zodra het ingestelde stroomniveau
wordt overschreden en de stroombegrenzing actief is. De constante stroommodus is actief.
6.4.7. Tracking bedrijf (TRCK)
In de tracking-modus wordt de uitgangsspanning van de beide laboratoriumuitgangen (output A en C) geregeld via
de VOLT-masterbesturing (4) van uitgang OUTPUT A. De uitgangsspanning van beide uitgangen is in deze modus
steeds hetzelfde. De stroomlimiet wordt ingesteld op de respectieve uitgang.
De uitgangsspanning instellen
• Verwijder de aangesloten verbruikers van uitgang A (36 en 37) en uitgang C (28 en 29).
• Zet de stroominstelregelaar voor de betreffende uitgang “AMPERE” (8 resp. 19) in de middelste stand.
• De spanningsregelaar van uitgang C (15) moet in deze bedrijfsmodus op maximaal worden gezet (rechter eindaan-
slag). Dit maakt de uitsluitende bediening door uitgang A mogelijk.
• Via de spanningsregelaar “VOLT” (4) van uitgang A kan de uitgangsspanning voor beide uitgangen worden ingesteld.
• De spanningswaarde “V” wordt op het display (3 resp. 21) weergegeven.
In de normale modus werkt het apparaat in de constante spanningsmodus. D.w.z. dat de netvoeding con-
tinu een voorgeprogrammeerde uitgangsspanning levert. Deze modus wordt aangegeven met de groene
statusindicatie “CV” (5 resp. 16).