- 14 -
- Accumulators oplaadbaar in functie van de beschikbare
spanning van uitgang: 6V / 3 cellen; 12V / 6 cellen; 24V
/ 12 cellen.
- Dit model is een batterijlader met voeding 230V
50/60Hz eenfase, met constante stroom en spanning
die elektronisch gecontroleerd zijn.
De stroom en de spanning van lading geleverd door
het toestel volgen de kromming van lading IU.
- Dotaties van serie:
Het toestel staat toe in uitgang verschillende
typologieën van kabels te verbinden voor het opladen
van de batterijen:
- kabels voorzien van tangen (fig. B-2);
- kabels voorzien van lussen (fig. B-1);
3. BESCHRIJVING VAN DE BATTERIJLADER
Inrichtingen van controle, regeling en signalering.
- Selectie van de laadstroom:
Middels de toets van fig. A-1 is het mogelijk de
laadstroom in te stellen op:
T-CHARGE 18
2A (
), 4A (
), 8A
.
T-CHARGE 20
2A (
), 4A
,
[
8A
Alleen 12V
]
.
T-CHARGE 26
4A (
), 8A
, 16A (
BOOST
).
De leds van fig. A-2 gaan aan in overeenstemming
met het symbool en de geselecteerde
laadstroom.
- Signaleringen (fig. A-3):
-
Rode led:
Inversie van polariteit, Gevaar!!!
De verbinding van de laadtangen omkeren!
-
Gele led:
Laden in uitvoering.
-
Groene led:
Einde laden.
- Met de toets van fig.A-5 selecteert men de
wijze van opladen en het type van batterij dat
opgeladen moet worden. In
CHARGE
werkt de
batterijlader op de traditionele manier en laadt
hierbij de batterij met constante stroom in de
beginfase van het laadproces en met constante
spanning in de eindfase. De modaliteit
CHARGE,
minder efficiënt dan de modaliteit
PULSE-TRONIC,
wordt aangeraden wanneer
men de bouwtechnologie of het type van op te
laden batterij niet kent.
In de modaliteti
PULSE-TRONIC,
meer
sophisticated dan de vorige, worden, middels
de selectie met de drukknop, de drempels
van spanning van einde laden van de batterij
gewijzigd. De werking
PULSE
gekoppeld
aan de technologie
TRONIC
garandeert een
optimale conditie van laden van de batterij en
het behouden ervan met de tijd. De types van
batterij die men kan selecteren zijn (fig.A-4):
WET:
batterijen met lood met vloeibare
elektrolyt.
GEL/AGM:
batterijen met lood, hermetisch
gesloten, met vaste elektrolyt (GEL) en
batterijen met lood, hermetisch gesloten, met
elektrolyt aanwezig op absorberend materiaal.
4. INSTALLATIE
PLAATSING VAN DE BATTERIJLADER
- Tijdens de werking de batterijlader op een stabiele
manier plaatsen
- Vermijden de batterijlader op te tillen met de
voedingskabel of met de kabel van het opladen.
AANSLUITING OP HET NET
- De batterijlader mag uitsluitend aangesloten worden
op een voedingssysteem met een neutraalgeleider
verbonden met de aarde.
Controleren of de netspanning overeenstemt met de
spanning van werking.
-
De voedingslijn moet uitgerust zijn met
beschermingssystemen zoals zekeringen of
automatische schakelaars, voldoende om de maximum
absorptie van het toestel te verdragen.
- De aansluiting op het net è moet uitgevoerd worden
met een speciale kabel.
- Eventuele verlengsnoeren van de voedingskabel
moeten een adequate doorsnede hebben die nooit
kleiner mag zijn dan diegene van de geleverde kabel.
5. WERKING
VOORBEREIDING VOOR HET OPLADEN
NB: Voordat men overgaat tot het opladen, moet
men verifiëren of de capaciteit van de batterijen (Ah)
die men wenst te onderwerpen aan het opladen niet
kleiner is dan diegene die aangeduid staat op de
plaat (C min).
Bij het uitvoeren van de instructies nauwkeurig de
hierna aangegeven volgorde volgen.
- De eventueel aanwezige deksels van de batterij
wegnemen, ì zodanig dat de gassen die zich
ontwikkelen tijdens het opladen naar buiten kunnen
komen.
- Controleren of het niveau van de elektrolyt de platen
van de batterijen dekt; indien deze bloot blijken te
liggen, gedistilleerd water toevoegen tot ze 5÷10 mm
bedekt zijn.
OPGELET: UITERST VOORZICHTIG TEWERK
GAAN TIJDENS DEZE OPERATIE OMDAT DE
ELEKTROLYT EEN UITERST CORROSIEF
ZUUR IS.
- Verifiëren of de batterijlader losgekoppeld is van het
net.
- De polariteit van de klemmen van de batterij verifiëren:
positief het s en negatief het symbool -.
OPMERKING: indien de symbolen zich niet
onderscheiden moet men zich herinneren dat de
positieve klem diegene is die niet verbonden is met het
chassis van de auto.
- De rode tang voor het opladen verbinden met de
positieve klem van de batterij (s).
- De zwarte tang voor het opladen verbinden met het
chassis van de auto, uit de buurt van de batterij en van
de buis van de brandstof.
OPMERKING indien de batterij niet in de auto
geïnstalleerd is, zich rechtstreeks verbinden met de
negatieve klem van de batterij (symbool -).
OPLADEN
- De batterijlader voeden en hierbij de voedingskabel in
het stopcontact steken.
- Het type van batterij selecteren (en de spanning van
laden alleen voor het model T-CHARGE 20) middels
de toets van fig.A-5.
- De stroom voor het opladen selecteren middels de toets
van fig. A-1. Tijdens deze fase werkt de batterijlader en
behoudt hierbij een constante stroom van opladen.