9
NL
L7
Waar-
schuwing
onderhoud
L1
Automatisch (op basis van de belasting van de manoeuvres)
Stelt het aantal manoeuvres af waarna
wordt aangegeven dat onderhoud van
de automatisering nodig is (zie paragraaf
“8.2.3 Onderhoudswaarschuwing”).
L2
1000
L3
2000
L4
4000
L5
7000
L6
10000
L7
15000
L8
20000
L8
Lijst ano
-
malieën
L1
Resultaat 1
e
manoeuvre (de meest recente)
Maakt het mogelijk na te gaan welk type
anomalie zich heeft voorgedaan tijdens de
laatste 8 manoeuvres (zie paragraaf “7.6.1
Historiek anomalieën”).
L2
Resultaat 2
e
manoeuvre
L3
Resultaat 3
e
manoeuvre
L4
Resultaat 4
e
manoeuvre
L5
Resultaat 5
e
manoeuvre
L6
Resultaat 6
e
manoeuvre
L7
Resultaat 7
e
manoeuvre
L8
Resultaat 8
e
manoeuvre
Opmerkingen:
• De grijs gemarkeerde cellen geven de fabrieksinstelling weer.
• Alle parameters kunnen naar believen zonder enige contra-indicatie worden afgesteld; alleen de afstelling van de “Motorkracht” zou enige nadere aandacht kunnen vereisen:
- Het is ten stelligste af te raden hoge krachtwaarden te gebruiken om het feit te compenseren dat de vleugel punten met een hoge wrijvingswaarde heeft; een te grote kracht kan afbreuk doen aan de werking van
het veiligheidssysteem of schade aan de vleugel toebrengen.
- Als de controle van de “Motorkracht” gebruikt wordt als hulpmiddel voor het systeem om de stootkracht bij botsing te beperken, dient na elke afstelling de kracht opnieuw gemeten te worden, zoals de norm EN
12445 dat voorschrijft.
- Slijtage en weersinvloeden zijn van invloed op de bewegingen van het hek; af en toe dient de afstelling van de kracht opnieuw gecontroleerd te worden.
TABEL 9
Procedure voor programmering op het tweede niveau (instelbare parameters)
01.
Druk op de toets “
Set
” en houd hem ongeveer 3 seconden ingedrukt.
02.
Laat de toets “
Set
”
los zodra het ledlampje
L1
begint te knipperen.
03.
Druk op de toets “
s
” of “
t
” om het knipperende ledlampje te verplaatsen op het ledlampje dat de te wijzigen functie vertegenwoordigt.
04.
Druk op de toets “
Set
” en houd deze ingedrukt tot het voltooien van punt 06.
05.
Wacht ongeveer 3 seconden tot de led gaat branden die het huidige niveau van de te wijzigen parameter aangeeft.
06.
Druk op de toets “
s
” of “
t
” om het ledlampje dat de waarde van de parameter vertegenwoordigt, te verplaatsen.
07.
Laat de toets “
Set
” los.
08.
Wacht 10 seconden (maximale duur) om de programmering te verlaten.
Opmerking
– De punten 3 tot 7 kunnen tijdens dezelfde programmeringsfase herhaald worden om nog meer parameters in te stellen.
8
VERDERE DETAILS
8.1 -
Toevoegen of verwijderen van inrichtingen
U kunt op elk gewenst moment een inrichting aan een automatisering met RUN
toevoegen of er een uit verwijderen. Met name op “BlueBUS” en de ingang
“STOP” kunnen verschillende soorten inrichtingen worden aangesloten zoals
dat in de volgende paragrafen aangegeven is.
Nadat er inrichtingen zijn toegevoegd of verwijderd, is het noodza
-
kelijk een herkenningsprocedure voor inrichtingen uit te voeren zoals
beschreven in paragraaf “8.1.6 Herkennen van andere inrichtingen”.
8.1.1 -
BlueBUS
BlueBUS is een techniek waarbij het mogelijk is alle compatibele inrichtingen
slechts met twee draden aan te sluiten waarover zowel de elektrische stroom
als de communicatiesignalen lopen. Alle inrichtingen worden parallel aange-
sloten op dezelfde 2 draden van BlueBUS en zonder dat daarbij de polari
-
teit in acht genomen moet worden; elke inrichting wordt afzonderlijk herkend
omdat haar tijdens de installering een eenduidig adres wordt toegekend. Op
BlueBUS kunnen bijvoorbeeld fotocellen, veiligheidsinrichtingen, bedienings
-
knoppen, signaleringslampjes enz. worden aangesloten. De besturingseenheid
van RUN herkent alle aangesloten inrichtingen één na één via een adequate
herkenningsprocedure en is in staat om met de grootst mogelijke zekerheid
alle eventuele anomalieën te detecteren. Steeds wanneer een aan BlueBUS
gekoppelde inrichting wordt toegevoegd of verwijderd, dient daarom een her
-
kenningsprocedure in de besturingseenheid uitgevoerd te worden zoals dat in
paragraaf “8.1.6 Herkennen van andere inrichtingen” beschreven wordt.
8.1.2 -
Ingang STOP
STOP is de ingang die de onmiddellijke onderbreking van het manoeuvre ver
-
oorzaakt (met een kortstondige omkering). Op deze ingang kunnen inrichtingen
met uitgang met normaal open contacten “NA” aangesloten worden, maar ook
inrichtingen met normaal gesloten contacten “NC” of inrichtingen met een uit
-
gang met constante weerstand 8,2 KΩ, zoals contactlijsten.
Net als bij BlueBUS herkent de besturingseenheid het soort inrichting dat tij
-
dens de herkenningsfase op de ingang STOP is aangesloten (zie paragraaf
“8.1.6 Herkennen van andere inrichtingen”); daarna wordt er een STOP veroor
-
zaakt indien er zich een wijziging ten opzichte van de herkende staat voordoet.
Door het uitvoeren van de juiste handelingen kunt u op de STOP-ingang meer
dan één inrichting aansluiten, ook al zijn die niet van het hetzelfde type:
• Er kunnen meerdere NO inrichtingen parallel op elkaar aangesloten worden
zonder beperking van het aantal daarvan.
• Er kunnen meerdere NC inrichtingen serieel op elkaar aangesloten worden
zonder beperking van het aantal daarvan.
• Twee inrichtingen met een uitgang met constante weerstand van 8,2 KΩ
kunnen parallel geschakeld worden; als er meer dan twee inrichtingen zijn,
moeten alle inrichtingen via een “cascadeschakeling” op één enkele eind
-
weerstand van 8,2 KΩ aangesloten worden.
• Een combinatie van NA en NC is mogelijk door de 2 contacten parallel te
schakelen en met contact NC serieel een weerstand van 8,2 KΩ te verbin
-
den (en dus is ook de combinatie van 3 inrichtingen mogelijk: NA, NC en 8,2
KΩ).
LET OP! - Indien de ingang STOP gebruikt wordt om inrichtingen met
een veiligheidsfunctie aan te sluiten, garanderen alleen die inrichtingen
welke een uitgang met een constante weerstand van 8,2 KΩ hebben,
de veiligheidscategorie 3 tegen storingen volgens de norm EN 954-1.
8.1.3 - Fotocellen
Het systeem “BlueBUS” biedt de mogelijkheid de besturingseenheid via adres
-
sering met speciale jumpers de fotocellen te laten herkennen en de correcte
detectiefunctie toe te kennen. Adressering dient zowel op TX als op RX uit-
gevoerd te worden (waarbij de jumpers op dezelfde manier geplaatst moeten
worden); hierbij dient u na te gaan of er geen andere stellen fotocellen met
hetzelfde adres bestaan.
Bij een automatisering voor schuifhekken met RUN is het mogelijk om de foto
-
cellen te installeren volgens de specificaties in tabel 10 en afb. A.
Na het installeren of verwijderen van fotocellen dient er een herkenningsproce
-
dure in de besturingseenheid uitgevoerd te worden zoals beschreven in para-
graaf “8.1.6 Herkennen van andere inrichtingen”.
Содержание RUN1200HS
Страница 3: ...3 8 10 12 9 11 1 2mm 13 3 8 mm 14 1 2 3 4 ...
Страница 6: ...6 2 1 1 2 23 1 3 2 4 5 6 22 ...
Страница 22: ......
Страница 38: ......
Страница 54: ......
Страница 70: ......
Страница 86: ......
Страница 102: ......
Страница 130: ......
Страница 131: ......
Страница 132: ...IS0239A04MM_28 06 2016 www niceforyou com Nice SpA Oderzo TV Italia info niceforyou com ...