NL
10
STORING
De motor weigert.
De motor draait, maar
er vindt geen onsteking
plaats en het toestel
wordt na enkele
seconden door het
beveiligingsmechanisme
tilgezet.
Het toestel start wel,
maar de brandstof is
ondeugdelijk.
De vlam komt door de
voorste toestelopening
naar buiten.
Het toestel start, er vindt
wel ontsteking plaats,
maar het
vlamcontrolefi che
blokkeert het toestel.
OORZAAK
Geen aanvoer van stroom of te lage spanning.
Defect of beschadigd snoer.
Defecte motor of defectecondensator.
Veiligheidsthermostaat wordt in werking gesteld.
Ontbreken van brandstof, ongeschikte of vuile brandstof.
Brandstoffi
lter verstopt.
Lek in de buizen of verbindingsstukken van het brand-
stofcircuit.
Sproeikop verstopt.
Overmatige toename van de viscositeit van de gasolie
ten gevolge van een te lage temperatuur.
Niet voldoende, vuile of ongeschikte brandstof.
Het reservoir met schone gasolie of kerosine vullen.
Vuil of verstopt luchtfi lter.
Verstopte of vuile sproeikop.
Onvoldoende luchtstroom in de brandstofkamer.
Vuil fotoreostaat.
Defecte fotoreostaat
De fotoreostaat is niet aan het vlamcontrolefi che
verbonden
Defecte vlamcontrolefi che
OPLOSSING
Controleren dat er stroom wordt aangevoerd.
Zekering controleren en indien nodig, vervangen.
De netspanning controleren.
Snoer controleren.
Snoer vervangen.
Motor controleren en, indien nodig, de motor vervangen.
De oorzaak van de oververhitting opsporen.
Het toestel uitschakelen.
Controleren of het gebied rondom de luchttoevoer en luchtafvoer
vrij zijn.
Enkele minuten wachten en het toestel opnieuw in werking stellen.
Indien nodig zich wenden tot de Technische Dienst.
Het brandstofreservoir met schone gasolie of kerosine vullen.
Brandstoffi
lter reinigen of vervangen.
Buizen controleren, verbindingsstukken aandraaien en, indien
nodig, vervangen.
De sproeikop reinigen met perslucht, indien nodig, vervangen.
De gasolie met kerosine vermengen met 10-20%.
Het reservoir met schone gasolie of kerosine vullen.
De buizen controleren, de verbindingsstukken aandraaien en,
indien nodig vervangen.
Luchtfi lter reinigen.
De sproeikop met perslucht reinigen.
De ventilator controleren. De luchtdruk van de compressor contro-
leren. Indien nodig de druk terugbrengen tot de nominale waarde.
De fotoreostaat controleren en verifi ëren dat deze de vlam “ziet”.
De zichtbare oppervlakte van de fotoreostaat reinigen.
De fotoreostaat vervangen
Opnieuw verbinding tot stand brengen
Controleren, en indien nodig vervangen
7. STORINGEN EN RESPECTIEVELIJKE OPLOSSINGEN
De handelingen die in vetgedrukte letters worden genoemd moeten uitsluitend door de Technische Dienst worden verricht.
te plaatsen.
• Bij regelmatig gebruik moet het luchttoevoersfi lter elke 12 maanden
worden vervangen (4).
Elektroden (fi g.3)
Elke 300 draaiuren de elektroden reinigen, bijstellen of indien nodig
vervangen. De afstanden die in de onderstaande fi guur zijn ver-
meld moeten hierbij in acht worden genomen:
Drukafstelling
De schroefdop op de achterkant van het toestel losdraaien en een ma-
nometer met een precisie van minstens 0,02 bar hierop bevestigen.
Terwijl de generator draait, de drukwaarde afl ezen en, indien nodig,
met behulp van een schroevedraaier en daarvoor bestemde schroef
deze bijstellen tot het bereiken van de nominale waarde.
Type
Luchtdruk (bar)
14.5
kW 0.30
15 kW
0.28 - 0.32
23 kW
0.26 - 0.33
26 kW
0.30 - 0.35
28 kW
0.30 - 0.36
38.5
kW 0.34
43 kW
0.30 - 0.39
61.3
kW
0.34
Compressorbladen
• Om de 1500 verrichtingsuren controleren de hoogte van
compressorbladen.
• Vervang bladen als de bladhoogte minder dan 11,5 mm is
b) de schakelaar instellen
op “OFF”.
c) enkele minuten wachten
zodat het toestel kan
afkoelen.
d) de schakelaar opnieuw
instellen op “ON” zoals
boven beschreven.
• Indien de oorzaak van
de storing niet wordt
gevonden het toestel
uitschakelen en zich
wenden tot de Techni-
sche Dienst.
Uitschakelen
• De schakelaar instellen op “OFF”. De generator niet stopzetten door
de stekker uit het stopcontact te halen.
6. ONDERHOUD
• De onderhoudsverrichtingen die in deze paragraaf worden beschre-
ven moeten uitsluitend door de Technische Dienst worden uitge-
voerd.
• Bij vervanging altijd originele onderdelen gebruiken.
Ventilator
• De bladen van de ventilator moeten minstens elke 500 draaiuren
met een in kerosine gedrenkte doek en daarna met perslucht worden
schoongemaakt.
Sproeikop
• De brandstofkap uitnemen, de sproeikop losdraaien, de sproeikop
met perslucht schoonblazen. Tijdens het reinigen ervoor oppassen
de sproeikop niet te beschadigen.
Luchtfi lter (fi g.2)
• Regelmatig de luchttoevoersfi lter(2) controleren en reinigen, vooral
als het toestel in stoffi
ge ruimtes wordt gebruikt. Voor het reinigen
het rooster(1) verwijderen, het fi lter uithalen(3), deze met een niet
agressief middel schoonmaken en laten drogen alvorens deze terug