5.5
Mantelbuis monteren
De mantelbuis (DN70) tot de kabeldoorvoer (1) (DN50)
naar het basiselement leiden en monteren.
Voor richtingveranderingen bochten van maximaal 45°
gebruiken.
Als de mantelbuis in het opzetstuk wordt gemonteerd,
moet dat met de KESSEL-gatenzaag (art.nr. 500101) of
een gangbare gatenzaag (Ø 60 mm) en een afdichting
voor buisdoorvoer (art.nr. 850114) worden uitgevoerd.
Het aansluiten van elektrische leidingen wordt in de mee-
geleverde besturingskasthandleiding beschreven.
5.6
Opzetstuk monteren
Afhankelijk van de inbouwdiepte moet het opzetstuk (1)
(insteekdiepte van het opzetstuk) eventueel worden inge-
kort of worden uitgerust met uitsparingen (4) voor de leiding-
verbindingen die horizontaal in het basiselement (3) worden
doorgevoerd.
Het opzetstuk (1) mag met maximaal twee verlengstuk-
ken worden verlengd, zodat het basiselement bij onder-
houd nog kan worden bereikt.
Afdichting (2) zonder vet in de groef bij het basiselement
(3) plaatsen.
Lippen van de afdichting (2) invetten (A).
Opzetstuk (1) in het basiselement schuiven en uitlijnen.
NL
010-843
Inbouw- en bedieningshandleiding
71 / 96