35
8. Houd de voerdraad op zijn plaats en verwijder, met de elevator open, het
introductiesysteem voorzichtig uit de geëxpandeerde stent. Verwijder het
introductiesysteem uit de duodenoscoop terwijl u de positie van de stent fluoroscopisch
bewaakt. NB: Controleer met fluoroscopie of de stent voldoende is geëxpandeerd om de
tip veilig te kunnen verwijderen.
Stents zij-aan-zij
NB: Voor het beste resultaat houdt u de voerdraden nat.
1. Ontgrendel de voerdraad, als u het Fusion voerdraadvergrendelinstrument gebruikt.
2. Breng het hulpmiddel van achteren aan op een vooraf gepositioneerde voerdraad,
waarbij u zorgt dat de voerdraad door het voerdraadaanzetstuk naar buiten komt.
3. Breng het hulpmiddel in kleine stappen in het werkkanaal van de duodenoscoop
in. Voer het hulpmiddel, met de elevator open, in korte stappen verder op totdat het
endoscopisch waarneembaar uit de duodenoscoop komt.
4. Voer het stentintroductiesysteem, met de elevator open, onder fluoroscopische
geleiding door de papilla de ductus choledochus in. Voer het hulpmiddel in korte
stappen op totdat de stent fluoroscopisch waarneembaar door de strictuur heen ligt.
Controleer fluoroscopisch of de stent zich in de gewenste positie bevindt. NB: Gebruik
voor transpapillaire plaatsing de gele endoscopische markering voor het positioneren
van de stent. Een stent die de papilla overbrugt moet na ontplooiing ongeveer 0,5 cm
voorbij de papilla en in het duodenum steken. NB: Herhaal stap 1-4 voor het tweede
hulpmiddel. Beide hulpmiddelen moeten in positie zijn gebracht voordat een van beide
stents wordt ontplooid.
5. Verwijder de rode veiligheidsvergrendeling(en) vóór ontplooiing van de stent(s). NB:
Zorg dat de rode veiligheidsvergrendeling(en) niet onbedoeld wordt/worden verwijderd
vóór deze stap.
6. Begin onder fluoroscopische geleiding, met de elevator open, met de ontplooiing
van de stent(s) door het/de voerdraadaanzetstuk(ken) stationair te houden en de
handgreep/handgrepen langzaam naar achteren te trekken. Handhaaf tijdens de
ontplooiing tegelijkertijd de positie van de stent(s) door het/de introductiesysteem/
introductiesystemen terug te trekken uit de duodenoscoop. WAARSCHUWING: Voer
het introductiesysteem niet op in de galgang nadat het ontplooien van de stent is
begonnen. LET OP: Het introductiesysteem kan tijdens de ontplooiing niet weer over de
stent worden opgevoerd om de stent terug te nemen.
7. Blijf tegelijkertijd de handgreep/handgrepen naar achteren trekken en het/de
introductiesysteem/introductiesystemen terugtrekken totdat fluoroscopisch is
bevestigd dat de stent(s) volledig is/zijn ontplooid. Bij transpapillaire plaatsing kan ook
endoscopische bevestiging van volledige ontplooiing van de stent worden gebruikt.
8. Houd de voerdraad op zijn plaats en verwijder, met de elevator open, het
introductiesysteem voorzichtig uit de geëxpandeerde stent. Verwijder het
introductiesysteem uit de duodenoscoop terwijl u de positie van de stent fluoroscopisch
bewaakt. NB: Controleer met fluoroscopie of de stent voldoende is geëxpandeerd om de
tip veilig te kunnen verwijderen.
NB: Herhaal stap 8 voor het verwijderen van het tweede introductiesysteem.
Voer hulpmiddelen na voltooiing van de ingreep af volgens de richtlijnen van uw
instelling voor biologisch gevaarlijk medisch afval.