NL
BELANGRIJK:
bij deze montage de
last eerst loodrecht onder het toestel plaatsen,
voor de last te hijsen.
5.3) Verankering van de last:
BELANGRIJK:
vermijd
de
aan-
wezigheid van obstakels waartegen de last of
de synthetische Minifor hijskabel zou kunnen
stoten of waartegen de last zou kunnen
aanbotsen.
De verankering van de last moet verplicht
gebeuren met de haak van de hijskabel
(tek. 4, fig.1, blz 6) en nooit met de haak van
het toestel.
De verankering van de last moet gebeuren
met een strop met aangepast vermogen,
afmetingen en type voor het te hanteren
voorwerp. Het is verboden de synthetische
Minifor
™
hijskabel van het toestel te gebruiken
als strop door deze rond een voorwerp te
plaatsen om het vervolgens op zijn haak te
bevestigen (fig.8, blz A, correct stroppen).
5.4) Hijsblok
Alle aanbevelingen hierboven zijn in het
bijzonder van toepassing in het geval van
een hijsblok In dit geval moet er zeer goed
opgelet worden wanneer de installatie onder
stroom wordt gezet (zie hoofdstuk 11).
5.5) Bevestigingsinstallatie op trekhaak van
een voertuig (MTA)
Alle aanbevelingen hierboven zijn in het
bijzonder van toepassing op de Minifor
bevestiging op een trekhaak van een voertuig
met behulp van de MTA. In dit geval moet
er zeer goed opgelet worden wanneer de
installatie onder stroom wordt gezet (zie
hoofdstuk 12).
6) Inbedrijfstelling
6.1) Voorafgaande controles
1. Last of kracht, lager of gelijk aan de
maximale gebruikslast van het toestel.
2. Voldoende weerstand van het vaste punt
of van het steunoppervlak om in alle
veiligheid een gelijke kracht met de
maximale gebruiksbelasting aan te
brengen.
3. Correcte verankering
4. Synthetische Minifor
™
hijskabel in goede
staat.
5. Lengte van de synthetische Minifor
™
hijskabel voldoende voor het traject van
de last. Reken een supplement van
minstens 1,5 m voor de passage in
het toestel en een voldoende lengte
zichtbare, slappe draad.
6. Lengte van de elektrische bedienings-
kabel voldoende om het toestel te
koppelen op de door de operator
voorziene gebruiksplaats onder correcte
veiligheidsvoorwaarden.
6.2) Elektrische aanbevelingen
1. Raadpleeg, vóór elke inbedrijfstelling
op een nieuwe koppeling, de kenplaat
van de motor.
Neem inlichtingen over de eigen-
schappen van de geleverde stroom:
eenfase
of
driefase
,
spanning,
beschikbare stroomsterkte. Controleer
of de geleverde stroom compatibel
is met de op de kenplaat van de
motor aangegeven eigenschappen. De
beschikbare spanning moet gelijk of
hoger zijn dan deze aangegeven op de
kenplaat van de motor.
2. Bij het gebruik van een verlengkabel,
kies een kabel met de volgende
eigenschappen:
• eenfase 230V : 3 draden (1 fase,
1 neutraal, 1 aarding) met een
diameter van 2,5 mm
2
.
• driefase 400 V of driefase 690 V:
4 draden (3 fasen, 1 aarding) met
een diameter van 2,5 mm². Deze
eigenschappen zijn geldig tot 50 m
lengte van de elektrische kabel.
Raadpleeg het Tractel
®
netwerk voor
grotere lengtes.
3. De verbinding van het elektrisch
verlengsnoer moet met een accessoire
versterkt worden (“kousje”) om het
gewicht van het verlengsnoer op de
koppelingen te vermijden.
4. Het vervangen van het contact, geleverd
9