���
t
1
t
L
Y
���
D
s
1
f
1
Onderhoud en service
In geval van onderhoudswerkzaamheden, waarbij de
personen door bewegende delen of door spannings-
voerende delen gevaar kunnen lopen, dient de pomp door
het losnemen van de stekker of door het uitschakelen van de
hoofdschakelaar spanningsloos te worden gemaakt en te-
gen het opnieuw inschakelen te worden beveiligd. Onder-
houd niet uitvoeren indien de pomp op bedrijfstemperatuur
is (gevaar voor verbranding door hete machinedelen).
1. Luchtfiltering
Bij onvoldoende onderhoud aan de luchtfilters kan de
capaciteit van de pomp verminderen.
Filter-aanzuiglucht:Het zeeffilter (f
1
) dient afhankelijk van de
aangezogen lucht meer of minder vaak door het uitspoelen of het
uitblazen te worden gereinigel of vervangen.
Filterhuis (D) na het losdraaien van de schroeven (s
1
) afnemen.
Het zeeffilter (f
1
) uitnemen (figuur
���
).
Filter-gasballastventiel: De vacuümpompen werken met een
gasballastventiel (U).
VCAH / VCEH 100: De ingebouwde filter (f
3
) en het zeeffilter (f
4
)
dient men afhankelijk van de verontreinigingen van het aan-
gezogen medium meer of minder vaak te reinigen door ze uit te
blazen. Door het losdraaien van de schroef (g
1
) en het verwijde-
ren van het kunststof deksel (h
1
) kunnen de filterdelen voor de
reiniging uitgenomen worden. De montage geschied in omge-
keerde volgorde (figuur
���
).
VCAH / VCEH 160 / 250: De ingebouwde filterpatroon (f
5
) dient
men afhankelijk van de verontreinigingen van het aangezogen
medium meer of minder vaak te reinigen door ze uit te blazen.
Door het losdraaien van de schroef (g
2
) en het verwijderen van
het kunststof deksel (h
2
) kunnen de filterdelen voor de reiniging
uitgenomen worden. De montage geschied in omgekeerde volg-
orde (figuur
���
).
Filterpatronen (toebehoren): De filterpatronen van het vacuüm-
dicht filter (ZVF) en van de stofafscheider (ZFP) dient men
afhankelijk van de verontreiniging van het aangezogen medium
meer of minder door het uitblazen te reinigen, of ze te vervangen.
De filterpatronen kunnen door het losklikken van de klemmen
verwijdert worden.
2. Smering (figuur
���
)
Afhankelijk van het gebruik, het oliepeil controleren. Eerste keer olie wisselen na 500 draaiuren (zie olieaftap plug (K)). Verder olie verversen na elke
500 - 2000 draaiuren. Bij grote stofbelasting de intervallen verkorten. Ook de olie uit de koeler (R) (zie aftap plug (K
1
)) dient afgetapt worden.
Er mogen alleen smeeroliën gebruikt worden die voldoen aan DIN 51 506 groep VC / VCL of synthetische oliën die door Rietschle zijn goedgekeurd.
De viscositeit van de olie moet voldoen aan ISO-VG 100 volgens DIN 51 519.
Aanbevolen Rietschle olie soorten zijn: MULTI-LUBE 100 (minerale olie) en SUPER-LUBE 100 (synthetische olie). (zie ook olietype plaatje (M)).
Bij hoge thermische belasting van de olie (hoge omgeving en aanzuigtemperatuur boven 30°C, slechte koeling, werken bij 60 Hz enz) kan de
verversing interval met de door ons aanbevolen synthetische olie verlengd worden.
De afgewerkte olie dient overeenkomstig de plaatselijk geldende voorschriften te worden afgevoerd.
Bij het wisselen van oliesoort het oliefilterhuis en de oliekoeler volledig aftappen.
3. Olieafscheiding (figuur
���
)
Sterk vervuilde olienevelafscheiders of olienevelfilterpatronen leiden tot verhoogde pomptemperaturen en kan in het meest
extreme geval tot zelfontbranding van de olie leiden.
De olienevelfilterpatronen kunnen na langere tijd door vuildeeltjes in de aangezogen lucht verontreinigt worden. (stroomopname en de
pomptemperatuur stijgt). Wij adviseren daarom elke 2000 draaiuren, of bij een filterweerstand van +0,7 bar (zie manometer (Y) toebehoren) de
olienevelfilterpatronen (L) te vervangen, daar een reiniging niet mogelijk is.
Vervanging: Uitblaasdeksel (t
1
) losschroeven. De kunststof schroeven (t) losdraaien en de olienevelfilterpatronen (L) vervangen. De o-ringen weer
gebruiken. De montage geschied in omgekeerde volgorde.
Bij de montage van het filterhuis (Gr. 5) dient men op de juiste positie van het filterhuis te letten.
(zie hiervoor de aanwijzing op de bodem)
4. Koppelingsrubbers (figuur
���
)
Afhankelijk van het gebruik zullen de koppelingsrubbers (k) slijten en dienen van tijd tot tijd te worden gecontroleerd. Versleten koppelingsrubbers
zijn te constateren door een sterk ratelend geluid tijdens het starten van de pomp.
Versleten koppelingsrubbers kunnen tot asbreuk leiden.
Voor het controleren van de koppelingsrubbers de motor (m) uitschakelen. De schroeven (s
5
) losdraaien. De motor met de motorzijdige
koppelingshelft (q) axiaal verwijderen. Zijn de koppelingsrubbers (k) versleten, de seegerring (l) van de koppelingsbouten afnemen en de
koppelingsrubbers (k) vervangen. De afstandsring (p) laten zitten. De koppelingsbouten (r) controleren en eventueel vervangen: Ventilatorhuis (v
1
)
afschroeven. Seegerring (l
1
) losnemen. Koppeling (q
1
) met ventilator (v) van de pompas aftrekken. De moer (w) met de onderlegring (u) losdraaien
en de koppelingsbouten vervangen.
De montage geschied in omgekeerde volgorde.