118
b) Spoor instellen
Het spoor (toespoor = figuur A, uitspoor = figuur B) geeft de hoek van
de wielen ten opzichte van de rijrichting aan.
Tijdens het rijden worden de wielen door de rolweerstand vooraan uit
elkaar gedrukt en staan daarom niet meer exact parallel ten opzichte
van de rijrichting.
Ter compensatie kunnen de wielen van de stilstaande auto zo inge-
steld worden dat ze vooraan lichtjes naar binnen wijzen. Dit toespoor
zorgt tegelijkertijd voor een betere zijdelingse geleiding van de ban-
den en zo voor een directere reactie van de besturing.
Als u een zachtere reactie van de besturing wenst, kan dit via de
instelling van een uitspoor bereikt worden, d.w.z. de wielen van de
stilstaande auto wijzen naar buiten.
Een spoorhoek van meer dan 3° toespoor (A) of uitspoor (B) leidt tot problemen bij het rijgedrag en een
lagere snelheid. Bovendien neemt de slijtage van de banden hierdoor toe.
De bovenstaande afbeelding toont een sterk overdreven instelling, die alleen ter verduidelijking van het
verschil tussen toespoor en uitspoor dient. Als de auto op een dergelijke manier wordt ingesteld, kan deze
nog maar zeer moeilijk worden bestuurd!
Spoor op de vooras instellen:
Het toe- en uitspoor op de vooras kan worden ingesteld
door de spoorstang (A) te verdraaien.
Om de schroef te verdraaien moet u een van de klem-
metjes van de kogelkopschroef verwijderen (bijv. met een
vlakke of punttang).
Draai de schroef bijvoorbeeld een slag en duw dan het
klemmetje weer op de kogelkopschroef totdat het vastklikt.
Let op:
Verdraai de twee spoorstangen van het linker- en rechterwiel altijd gelijkmatig, omdat u anders ofwel de
wielen via de zender moet afstellen of zelfs de aansturing door de stuurservo moet worden gecorrigeerd
(door bijvoorbeeld de servostang te verstellen of de servoarm anders op de servo te monteren).
Spoor op de achteras instellen:
De achteras is als starre as geconstrueerd. Het instellen van het spoor is niet mogelijk.
¦ ¦
A
B